De confrontatie
Sebastián voelde zijn borst aanspannen. Zijn neef – zijn eigen bloed – had het geld genomen dat bedoeld was om voor zijn ouders te zorgen en gebruikte het om hun enige huis te hypothekeren. Zijn arrogantie, zijn afwezigheid, had het laten gebeuren.
Op dat moment, alsof het lot hem wilde bespotten, trok een oude auto achter de Mercedes op. Uit stapte Javier, smeukvol glimlachend – totdat hij zag wie er in de regen stond.
De kleur liep uit zijn gezicht. Hij probeerde zich terug te trekken, maar Sebastián was sneller. Hij naderde met een angstaanjagende rust.
‘Je gaat naar de gevangenis, Javier,’ zei hij rustig, zijn stem koud als ijs. “Maar dat zal niet genoeg zijn. Ik zal ervoor zorgen dat je elke dag van je leven betaalt voor wat je vandaag hebt gedaan.”
Hij wendde zich tot de bankmedewerkers. “Hoeveel is de schuld?”
Ze hebben hem het bedrag verteld. Voor Sebastián was het niets. Voor zijn ouders was het alles. Zonder aarzeling haalde hij zijn telefoon tevoorschijn. “Draag het volledige bedrag over op deze rekening”, zei hij tegen zijn bankier. “En informeer de vestigingsmanager dat ik deze schuld net heb gekocht. De uitzetting stopt nu.”
Hij hing op en keek naar de mannen. “Laat je gereedschap achter. Deze eigenschap is niet langer van jou – het is van mij.”
De arbeiders, geïntimideerd door de doordrenkte man die gezag uitstraalde, steunden zich. Javier probeerde weg te glijden, maar Sebastián ving zijn arm. ‘Je gaat nergens heen totdat de politie arriveert.’ Nog een telefoontje – dit keer naar zijn advocaat.
De regen viel harder, vermengd met de tranen die hij niet de moeite nam zich te verbergen.
