Toen Mark me twee maanden geleden verliet, nam hij geen blad voor de mond.
Hij stond daar in de woonkamer, met zijn sporttas over zijn schouder, en zei scherp tegen me: “Emily, je bent flink aangekomen. Ik wil iemand die voor haar zorgt. Claire bijvoorbeeld.” Daarna haalde hij nonchalant zijn schouders op, alsof het een onbenullige beslissing was, en vertrok.
Ik verstijfde en herhaalde elk woord steeds opnieuw. Ja, ik was aangekomen. De lange werkdagen, de constante stress en de emotionele uitputting hadden eindelijk hun tol geëist. Maar in plaats van me te vragen wat ik doormaakte – of zelfs maar een greintje begrip te tonen – reduceerde hij me tot een lichaam dat hij niet langer goedkeurde en verving me door een ‘dunner’ meisje.
Dagenlang kwam ik nauwelijks van de bank af. Ik heb onophoudelijk gehuild. Zijn woorden galmden door mijn hoofd en veranderden in schaamte. Op een ochtend, toen ik langs de spiegel in de gang liep, zag ik: gezwollen ogen, warrig haar, maar ook iets anders. Woede. Niet op Claire. Zelfs niet op Mark. Woede op mezelf, omdat ik zijn mening zo zwaar op mijn leven had laten wegen.
Die ochtend ging ik wandelen. Vijf kilometer. De volgende dag zes. Ik begon gezond te koken, meer water te drinken, goed te slapen, een dagboek bij te houden en openhartig met een therapeut te praten. Ik probeerde niet af te vallen. Ik probeerde mezelf terug te vinden. Langzaam. Bewust.
Mijn lichaam is veranderd, ja – slanker, sterker – maar de diepste verandering was innerlijk. Ik heb mijn zelfvertrouwen teruggevonden. Ik voelde me weer geaard. Voor het eerst in jaren wist ik weer wie ik was, zonder dat iemand me constant bekritiseerde.
vervolg op de volgende pagina
