En toen de agent dat hoorde, zei hij iets waardoor ik schrok.
“Mevrouw… blijf alstublieft veilig. We hebben al een patrouille gestuurd.”
De patrouillewagen arriveerde in minder dan tien minuten. Tien minuten die als een eeuwigheid voelden. Al die tijd week ik geen seconde van Lucía’s zijde. Ik wikkelde haar in een deken en we gingen op de bank zitten. Het zachte licht in de woonkamer contrasteerde sterk met het gevoel dat de wereld net onder onze voeten was ingestort.
De politie kwam discreet binnen, zonder de minste plotselinge beweging, alsof ze al wisten dat het geringste geluid het beetje zelfvertrouwen dat het kleine meisje nog had, zou kunnen vernietigen. Een agent met krullend haar knielde naast ons neer.
‘Hallo lieverd. Mijn naam is Clara. Mag ik bij je zitten?’ vroeg ze met zo’n lieve stem dat zelfs ik een lichte opluchting voelde.
Lucía knikte lichtjes.
Clara wist haar zover te krijgen dat ze herhaalde wat ze me had verteld: dat iemand haar had geleerd om niet te eten als ze zich “stoer gedroeg”, dat het “beter zo was”, dat “brave meisjes niet om eten vragen”. Ze noemde geen namen. Ze wees niemand rechtstreeks aan. Maar de implicatie was duidelijk, en het brak mijn hart om haar het te horen herhalen.
De agente maakte aantekeningen en keek me daarna serieus aan.
“We brengen je naar het ziekenhuis zodat een kinderarts haar kan onderzoeken. Ze lijkt niet in direct gevaar te verkeren, maar ze heeft wel zorg nodig. Daar kunnen we ook rustiger met haar praten.”
Ik accepteerde zonder erbij na te denken. Ik pakte een kleine rugzak in met wat kleren en Lucía’s knuffel, het enige dat haar leek te troosten.
vervolg op de volgende pagina
