— Ben je het vergeten? We zijn gescheiden! En dat betekent dat jouw claims het probleem zijn van je minnares, niet het mijne.

— Wat heb ik daar dan mee te maken? — vroeg ze met oprecht onbegrip. — Jij hebt besloten weg te gaan. Jij hebt besloten alles in dat vervloekte appartement te steken. Jij hebt ervoor gekozen om een vrouw aan je zijde te hebben die, naar ik aanneem, niet staat te springen om financiële risico’s met je te delen. Dit is jouw leven, Sergej. Jouw keuzes. En jouw problemen…

Hij zweeg, ademde zwaar en staarde naar het tafelblad. Hij leek op een jongen bij wie een speeltje was afgenomen en die niet kon begrijpen met welk recht dat was gebeurd.

— Maar je laat me toch niet in de steek? We waren toch een familie… ooit…

Dat woord, door hem uitgesproken, klonk zo godslasterlijk, zo misplaatst, dat Katerina bijna moest lachen.

— Een familie? — ze trok haar wenkbrauw op. — Families laten elkaar niet in de steek voor jonge secretaresses. Families vernederen elkaar niet, tellen niet elke cent na, noemen jouw carrière geen “tijdverdrijf” en jouw interesses geen “onzin”. Wij hadden geen familie, Sergej. Wij hadden een illusie, die jij zelf hebt vernietigd.

Ze pakte haar tas, haalde haar portemonnee tevoorschijn en legde een paar bankbiljetten op tafel voor haar half opgedronken koffie.

— Dus nee, — besloot ze terwijl ze opstond. — Ik laat je niet in de steek in je nood. Omdat jouw nood mij niet meer aangaat. Ben je het vergeten? We zijn gescheiden. En dat betekent dat jouw claims het probleem zijn van je minnares, niet het mijne!

 

Ze sprak die laatste zin zacht uit, maar zo dat elk woord zich in hem vastzette als een spijker. Hij zat daar met gebogen hoofd, en zijn rug, ooit zo recht en zelfverzekerd, was ineengezakt en verraadde de volle diepte van zijn ondergang.

Katerina sloeg haar regenjas om en liep naar de uitgang. Ze keek niet om. De regen buiten tikte nog steeds op de straatstenen, maar het geluid klonk haar nu niet meer melancholisch in de oren, maar zuiverend — alsof het de laatste resten van het verleden van haar afspoelde.

Ze stapte naar buiten, en de vochtige, koude lucht brandde op haar gezicht. Ze liep zonder op de weg te letten en voelde hoe er een onzichtbare, maar ondraaglijk zware last van haar schouders viel. De last van zijn problemen, zijn ambities, zijn eeuwige “moeten”.

Ze was vrij. Werkelijk vrij. En zijn zielige pogingen om haar opnieuw met zijn moeilijkheden op te zadelen, ketsten af op haar pas verworven onafhankelijkheid, hard als diamant.

Hij bleef daar achter, in het café, met zijn ingestorte plannen en een lege portemonnee, terwijl zij haar eigen leven tegemoet ging — moeilijk, eenzaam, maar het hare. En in dat leven was geen plaats voor andermans schulden en andermans aanspraken.