Bijna tien jaar lang leefde ik met hem samen. Geen officieel huwelijk, geen trouwringen, maar wel een band waarvan ik dacht dat die onverwoestbaar was. Ik hield van hem met heel mijn hart. Hij was mijn veilige haven, mijn thuis, mijn toekomst.
Tot die ene dag. Ik kwam erachter dat hij me bedroog. Niet één keer, niet per ongeluk — het was een langdurige affaire. Alles in mij stortte in. Mijn vertrouwen, mijn waardigheid, mijn liefde. Ik pakte mijn spullen en ging weg. Hij hield me niet tegen, sprak me zelfs nauwelijks tegen. Dat deed nog het meest pijn.
Een tijdje later hoorde ik dat hij getrouwd was. En kort daarna werd hij vader. Ik, daarentegen, bleef alleen. De leegte werd mijn metgezel. Mijn hart was verwoest, mijn vertrouwen beschadigd. Geen man kon me nog raken. Ik kon niemand meer echt toelaten.
Maanden gingen voorbij. Tot ik een paar weken geleden een telefoontje kreeg. Hij was overleden. Vreemd genoeg voelde ik niets. Totdat ik hoorde dat zijn testament me aanwees als enige erfgename. Alles — zijn huis, zijn spaargeld, zijn auto — was aan mij nagelaten. Zijn vrouw kreeg niets. Zijn kinderen evenmin.

