“Kom met ons mee, we brengen je wel,” bood hij aan.
Luis aarzelde. Zijn broek zat onder de modder, de jas van de oude vrouw hing over zijn schouders en zijn haar was doorweekt. Hij schaamde zich ervoor die smetteloze auto te bevuilen.
‘Ik loop liever, hartelijk dank,’ zei ze uiteindelijk.
Arturo keek hem geïnteresseerd aan, maar drong niet aan. Hij hielp zijn moeder op de achterbank. Voordat ze instapte, pakte ze Luis’ hand nog eens vast.
‘God zegene je, mijn zoon. Je bent meer waard dan veel van degenen die beweren belangrijk te zijn,’ mompelde hij.
Luis knikte alleen maar, met een brok in zijn keel. Hij keek hen na terwijl ze in de regen wegliepen en begon toen te rennen.
Hij kwam buiten adem en doorweekt aan bij het gebouw.
