“Ik ben je nooit vergeten, Thalía. Toen ik in het ziekenhuis wakker werd, was ik ver weg en kon ik je niet bereiken. Toen ik terugkwam, hoorde ik dat je al een dochter had… en ik durfde me er niet mee te bemoeien.”
Mijn zicht werd wazig. Elk woord trof me diep.
“Dus… mijn dochter…” mompelde ik.
Mijn moeder draaide zich naar me toe, haar stem brak:
“Lina… jij bent de dochter van Santiago.”
Er viel een diepe stilte. Buiten ruiste alleen de wind door de bomen. Santiago deinsde achteruit, zijn ogen rood, zijn armen slap langs zijn zij hangend.
“Nee… dat is niet mogelijk…” mompelde hij. “Ik wist het niet…”
Alles in mij brak in stukken. De man van wie ik hield, degene die ik beschouwde als mijn zielsverwant, was mijn vader.
Mijn moeder omhelsde me stevig en snikte.
“Het spijt me zo… Ik had het nooit kunnen bedenken…”
Ik zei niets. Mijn tranen spraken voor zich: bitter, zwaar, onmogelijk in te houden.
We zaten die dag lange tijd samen. Het was niet langer een simpele kennismaking, maar de hereniging van twee zielen die meer dan twintig jaar van elkaar gescheiden waren geweest.
En ik… een meisje dat haar vader terugvond en tegelijkertijd haar eerste liefde verloor… ik kon alleen maar zwijgen, de tranen stroomden onophoudelijk.
