— Je dacht dat we het zouden bespreken? — herhaalde ze met dodelijke kalmte. — Wat zouden we bespreken, Vadim? Het simpele feit dat iemand zomaar kan binnenlopen en een stuk van mijn bezit kan opeisen? Begrijp je echt niet dat je dit soort dingen niet bespreekt? Je neemt ze niet mee naar huis. Je geeft daar, ter plekke, weerstand. Jij had tegen je moeder “nee” moeten zeggen nog vóór ze haar zin af had. Maar dat heb je niet gedaan.
Hij opende en sloot hulpeloos zijn mond, wetend dat elk antwoord verkeerd zou zijn. Hij had haar inderdaad geen “nee” gezegd. Hij had iets gemompeld als: “Ik praat wel met Marina”, hopend dat het vanzelf zou overwaaien.
— Dit is niet de eerste keer, — ging Marina verder. Ze begon langzaam door de keuken te lopen, als een roofdier dat zijn prooi opjaagt. Haar stem was vlak, emotieloos, en juist daardoor nog angstaanjagender. — Weet je nog, toen we op vakantie wilden? Naar zee. Ik had al een hotel gevonden, we bekeken foto’s van het strand. En toen ging jij naar je moeder. En ineens bleek dat zee “slechte acclimatisatie” is, en dat de beste vakantie haar datsja is, zestig kilometer buiten de stad. En toen kwam jij bij mij met dat voorstel. Toen zei je ook dat je het “alleen maar wilde bespreken”.
— Dat was iets heel anders! — protesteerde hij. — Ze was toen ziek, ze had hulp nodig in de tuin…
— En de bank, weet je die nog? — onderbrak ze hem, zonder naar zijn excuses te luisteren. — Ik had die lichte, moderne bank uitgezocht. We zijn er drie keer naar gaan kijken. Jij was het ermee eens. En toen zei je moeder dat hij “onpraktisch” was en “snel vies”. En jij begon te twijfelen. Een week lang liep je te zeuren dat “mama misschien gelijk heeft”, dat “het iets donkerders en degelijkers moest worden”. Je maakte van het uitzoeken van een bank een familieconflict uit het niets.
Ze bleef recht voor hem staan.
— Elke keer hetzelfde. Elke beslissing van ons, elk plan van ons, moet door haar keuring. En jij bent geen filter, geen beschermer van ons gezin. Jij bent gewoon een doorgeefluik. Een holle geleider van andermans wil. Een postbode die vreemde rommel mijn huis in sleept en mij voorstelt om het “te bespreken”.
Het was wreed. En het was waar. Hij voelde hoe schaamrood zijn gezicht overspoelde. Hij probeerde ergens kracht te vinden voor een tegenaanval, zich aan iets vast te klampen.
— Maar dit gaat over mijn toekomst! — flapte hij er eindelijk uit, zijn stem verheffend. — Het appartement is van jou, daar ga ik niet tegenin! Maar we wonen hier samen! Ik draag ook bij! En als ons iets overkomt, als jij… als wij uit elkaar gaan, waar moet ik dan heen? De straat op? Daar maakt zij zich zorgen om! Om mij!
Dat was zijn grootste fout. Hij verlegde de aandacht van haar krankzinnige idee naar zichzelf, naar zijn kwetsbaarheid. En hij gaf Marina daarmee een wapen in handen dat ze al veel te lang klaar had liggen.

— Om jou? — ze grijnsde, maar in die grijns zat geen lach meer, alleen puur gif. — Ze maakt zich niet om jou zorgen, Vadim. Ze maakt zich zorgen dat haar jongetje aan haar rok vast blijft zitten. En jij… jij begrijpt het zelfs nu nog niet. Het probleem is niet dat jouw moeder garanties wil. Het probleem is dat jij die garanties zelf nodig hebt. Jij bent niet volwassen geworden. Je bent niet zelfstandig geworden. Je hebt nog steeds een mama nodig die al je problemen voor je oplost en overal een vangnet onder legt. Zelfs ten koste van mij en mijn waardigheid.
