— Het kan me echt geen reet schelen waar je ingeschreven staat, Pasja! Deze woning krijg jij nooit van je leven! Mijn ouders hebben hem mij cadeau gedaan voor onze bruiloft, en jij bent hier helemaal niemand!

Marina deed zwijgend haar mantel uit en hing hem in de kast. Daarna trok ze haar schoenen uit en liep langs hem heen naar de keuken. Ze bewoog alsof hij niet in de kamer was. Alsof de fauteuil waarin hij zat leeg was. Ze haalde een fles water uit de koelkast, schonk zichzelf een vol glas in en dronk het in één teug leeg, met haar rug naar de woonkamer.

Pavel hield het niet vol, dat demonstratieve negeren. Hij stond op en kwam de keuken in, bleef een paar passen van haar vandaan staan. Zijn tactiek veranderde. Nu zat er geen agressie in zijn stem, alleen zachte, manipulatieve ondertonen.

— Marina, wacht. Vijf jaar. Wil je dat allemaal zomaar weggooien? Alles wat we hadden? Ik ben te ver gegaan, dat geef ik toe. Maar jij zat ook fout. Laten we geen overhaaste beslissingen nemen. We zijn toch familie.

Ze draaide zich langzaam om en zette het glas op het aanrecht. Ze keek hem lang aan, onderzoekend, alsof ze hem voor het eerst zag. En in die blik zat niets — geen liefde, geen haat, geen medelijden. Alleen koele, afstandelijke nieuwsgierigheid.

— Wat hadden we dan, Pasja? — vroeg ze zacht, maar die zachte stem sneed harder dan haar geschreeuw van eerder. — Vertel het me. Jij had een comfortabel leven. Gratis wonen in het centrum, in een appartement dat je in twintig jaar nog niet bij elkaar zou verdienen. Een gratis privéchef die jouw wensen moest raden aan de saus bij de kip. Een gratis schoonmaakster die na jou de kussens op de bank weer opschudde. Een gratis minnares op afroep, wanneer het jou uitkwam. Dat noem jij “wat we hadden”?

Hij deed een stap achteruit, verbluft door die directe, meedogenloze formulering. Hij wilde protesteren, zeggen dat hij werkte, dat hij ook bijdroeg, maar ze liet hem geen geluid maken.

— Jij hebt geen gezin opgebouwd. Jij bouwde je eigen kleine koninkrijk op andermans grond, naïef denkend dat een inschrijving in je paspoort jou tot koning maakt. Jij bent geen partner, Pasja. Jij bent een gebruiker. Een profiteur met grootheidswaan. Jouw inschrijving is geen eigendomsrecht. Het is gewoon mijn grootste fout — en die corrigeer ik morgenochtend bij de slotenmaker.

Hij staarde haar aan en zijn gezicht vertrok. Hij begreep dat al zijn trucs — dreigen, op medelijden spelen, verwijzen naar hun “verleden” — nergens meer op sloegen. Ze keek dwars door hem heen. Ze fileerde hem en legde zijn nietigheid open en bloot. In zijn ogen flikkerde nog één laatste vonk wanhoop; koortsachtig zocht hij naar een argument, een haakje, iets waarmee hij haar kon raken, iets waarmee hij een sprankje controle terug kon pakken.

— Jij… — begon hij, maar hij stokte, omdat de woorden in zijn keel bleven hangen. Hij zocht naar iets om te zeggen, maar zijn hoofd was leeg.

Marina glimlachte schamper toen ze zijn worsteling zag.

— Je zoekt je laatste argument? Je probeert iets te verzinnen om me te prikken? — ze liet een pauze vallen, genietend van zijn hulpeloosheid. — Dat bestaat niet. Want voor een ruzie, voor een conflict heb je er twee nodig. En ik zie jou hier niet. Ik zie alleen een lege plek in mijn fauteuil. En meubilair dat het tijd is om weg te gooien. Je hebt nog minder dan twintig uur.

Met die woorden draaide ze zich om, liep langs hem heen — hij stond als een paal midden in háár keuken — en ging naar de slaapkamer. Hij hoorde het slot van haar deur klikken. Pavel bleef achter, alleen, in de absolute stilte van het enorme, vreemde appartement. Hij stond hier ingeschreven… maar hij bestond hier niet meer.