Hij had zijn minnares meegenomen naar het theater. En toen stapte uit de limousine… zijn vrouw.

En toen begreep hij: Viktoria liep niet zomaar voorbij alsof ze hem niet had opgemerkt — ze had hem werkelijk, oprecht, volledig uit haar werkelijkheid gewist.

Die avond vond hij op de bovenste plank zijn oude leren dagboek terug, dat hij sinds zijn studententijd niet meer had geopend.
Hij blies het stof eraf, vond een pen, en op een lege bladzijde schreef hij:

“Ik verloor alles omdat ik echt geloofde dat de wereld mij iets verschuldigd was.
Ik dacht dat liefde bewondering was, applaus, en onvoorwaardelijke dienstbaarheid.

Maar ik had ongelijk. Liefde is aandacht. Aanwezigheid — niet fysiek, maar innerlijk.
Het is de vaardigheid om de mens naast je te zíen, volledig, te onthouden dat hij leeft, voelt, droomt, vreest en hoopt.
Vika heeft me dat laten zien.

Niet met geschreeuw, niet met schandalen, niet met vernedering — maar door weg te gaan.
Door haar stille, majestueuze transformatie.

Door te worden wie ze altijd in wezen was: een sterke, intelligente, prachtige vrouw die ik te blind was om te zien.”

Hij sloot het dagboek.
En voor het eerst in lange, lange tijd dacht hij niet aan wat hij onherroepelijk had verloren,
maar aan wie hij, Artur, nog kon en moest worden.

Niet voor Viktoria. Niet voor Lilia, die allang een nieuwe ‘held’ had gevonden.
Zelfs niet voor Anton.

Maar voor zichzelf.
Want daarin lag, in al zijn bitterheid en zuiverende pijn, de ware les van zijn ondergang —
een les betaald met de prijs van zijn hele vroegere leven.