“Ja, graag,” antwoordde Gaël, terwijl hij hem zijn glas aanreikte. “Het is een uitstekende Ribera del Duero.”
De jonge vrouw glimlachte terwijl ze de rode wijn inschonk. “Mijn moeder zei altijd dat de beste wijnen het verhaal van hun terroir vertellen.”
Iets in die zin zette Gaël ertoe aan haar beter te bekijken. Het was niet het soort opmerking dat hij van een jonge serveerster zou verwachten, maar eerder van iemand met echte wijnkennis.
“Zijn moeder heeft goede smaak,” merkte Gaël op.
‘Ze werkte in de wijnbouw.’ Het gezicht van de jonge vrouw betrok een beetje. ‘Toen ze jong was, werkte ze in de wijngaarden, voordat ik geboren was. Ze sprak altijd met me over de wijnstokken alsof het levende wezens waren.’
Gaël knikte, geïntrigeerd. Er was iets bekends in de manier waarop hij over wijn sprak, een passie die hij herkende omdat hij die bij Amélia had gezien tijdens hun bezoeken aan wijngaarden in hun jeugd.
Op dat moment gebeurde het. Terwijl de jonge vrouw de wijn inschonk, viel haar blik op Gaëls rechterhand.
Haar ogen werden groot. Ze knipperde herhaaldelijk, alsof ze niet kon geloven wat ze zag.
‘Neem me niet kwalijk, meneer,’ mompelde ze met trillende stem. ‘Deze ring… hij is identiek aan die van mijn moeder.’
De wereld van Gaël leek te vertragen. Hij keek naar de trouwring, en vervolgens naar het bleke gezicht van de jonge vrouw.
“Wat zei je?”
‘De ring,’ herhaalde ze, terwijl ze met trillende hand wees. ‘Mijn moeder heeft er precies zo een. Ze zei altijd dat hij uniek was, dat er maar drie van bestonden.’
Gaëls hart bonkte in zijn keel. Het was onmogelijk. Absoluut onmogelijk. De andere twee ringen waren al tientallen jaren zoek. Tenzij…
‘Hoe heet je moeder?’ vroeg hij, zijn stem klonk zelfs in haar oren vreemd.
‘Amelia,’ antwoordde de jonge vrouw. ‘Amelia Costa.’
De naam galmde als een donderslag in Gaëls hoofd. Amelia. Zijn Amelia. Maar ze was dood. Hij had het lichaam geïdentificeerd. Hij was bij de begrafenis geweest. Hij had 23 jaar lang bij haar graf gehuild.
‘Dat… dat is niet mogelijk,’ stamelde hij, terwijl zijn hoofd duizelde. ‘Amelia is dood. Bij een auto-ongeluk.’
De jonge vrouw keek hem verbaasd aan. “Mijn moeder heeft inderdaad een auto-ongeluk gehad. Ze heeft weken in coma gelegen. Maar ze heeft het overleefd.”
“Ze… ik heb nooit geweten wat er met haar is gebeurd. Mij is verteld dat ze bij het ongeluk om het leven is gekomen.”
Gaël ging zitten, zijn benen begonnen plotseling te trillen. Drieëntwintig jaar. Drieëntwintig jaar van rouw, van eenzaamheid, van een gebroken hart dat nooit echt is genezen. En dat allemaal door een leugen? Een vreselijke vergissing?
‘Mijn God,’ mompelde hij, terwijl de tranen eindelijk in zijn ogen opwelden. ‘Leeft Amelia nog?’
De jonge vrouw – zijn dochter, besefte hij toen – knikte, de tranen stroomden over haar wangen. ‘Ze is in Valencia. Ze heeft me al die jaren alleen opgevoed. Ze had het altijd over jou. Ze hield altijd van je.’
Gaël keek naar zijn trouwring, vervolgens naar het gezicht van zijn dochter, van wie hij het bestaan niet had geweten. Drie levens, gescheiden door een tragisch misverstand, die na meer dan twintig jaar op het punt stonden herenigd te worden.
En in dat restaurant in Barcelona, omringd door het zachte gemurmel van de andere gasten en de geur van rode wijn, begon Gaël Monteverde te huilen, niet van verdriet, maar van een hernieuwde hoop die hij voorgoed verloren waande.
