— Igor, je had me beloofd dat je ouders na dat vorige schandaal niet meer bij ons thuis zouden komen! Waarom komen ze nu wéér naar ons toe?!

En toen overspoelde het hem. Niet woede, maar iets veel ergers: panische angst om de controle te verliezen. Hij verloor alles: dit comfortabele appartement, deze voorspelbare vrouw, dit ingeregelde leven dat hij als vanzelfsprekend beschouwde. En in die dierlijke angst vond hij zijn laatste wapen. Het vuilste, het giftigste. Het soort dat je gebruikt als je niet alleen wilt winnen, maar vernietigen—de grond onder iemands voeten verschroeien.

Hij liet zijn blik langzaam, nadrukkelijk, van haar hoofd tot voeten glijden. Plakkerig, taxerend, alsof hij een handelaar was die naar ondeugdelijke waar keek. Daarna grijnsde hij. Zacht en weerzinwekkend.

— Ik snap het, — rekte hij, en in zijn stem kronkelde gif. — Nu snap ik alles. Jij bent gewoon jaloers. Ik héb een familie. Ik heb een moeder, een vader. Normale, levende mensen die van me houden. En jij? Wie heb jij? Niemand. Alleen die muren. Daarom word je zo gek als ze komen. Ze herinneren je eraan hoe… leeg jij bent.

Hij hield een pauze, alsof hij het gif de tijd gaf om in te werken. Irina bewoog niet. Haar gezicht leek uit steen gehouwen. Dat zwijgen joeg hem op, gaf hem zekerheid. Hij zette nog een stap in zijn verbale aanval, gericht op haar meest kwetsbare plek.

— Ik heb me altijd afgevraagd waarom je geen kinderen wilt. Altijd smoesjes: carrière, niet het juiste moment… Maar daar gaat het niet om. Jij kunt gewoon van niemand houden, behalve van jezelf. Jij bent onvruchtbaar, Ira. Niet medisch, nee. Vanbinnen. In jou zit geen warmte, geen leven. Alleen berekening en kou. Daarom word jij nooit een moeder, en daarom is mijn familie voor jou als een graat in je keel. Zij is echt. En jij bent een namaaksel.

Hij was klaar, zwaar ademend, alsof hij zijn laatste troef op tafel had gesmeten. Hij verwachtte van alles: geschreeuw, een klap, een stroom beledigingen. Hij was daarop voorbereid—hij hunkerde er zelfs naar, want elke reactie zou betekenen dat hij raak had geschoten, dat ze nog leefde, dat hij haar nog kon raken.

Maar er veranderde niets aan haar gezicht. Helemaal niets. Geen pijn, geen gekwetstheid, geen woede. Haar ogen keken als het ware dóór hem heen. Alsof hij in een vreemde taal sprak over iemand anders. De persoon die hij in haar meende te kennen, stierf zojuist definitief in haar blik. Op diens plek bleef leegte achter. Ze zweeg een paar seconden die voor hem als een eeuwigheid voelden.

Toen sprak ze. Haar stem was angstaanjagend rustig, zoals die van een verkeersleider die een evacuatie-instructie voorleest.

— Pak je jas van de kapstok. Je telefoon en je portemonnee liggen op het dressoir. Daar, in het blauwe vaasje, liggen ook de sleutels van je auto.

Ze sprak langzaam, zodat elk woord kon landen. Het was geen voorstel. Het was een bevel.

Igor verstijfde. Dit had hij niet verwacht. Dat totale, allesomvattende negeren van zijn monsterlijke woorden ontwapende hem. Hij werd niet verpletterd door haar woede, maar door haar onverschilligheid.