— Wij zijn geen familie, Maksim. Er is alleen jij en je hebzucht.
Hij smeet een mok op de grond, de scherven vlogen door de keuken.
— Je bent gek! Wie wil jou nog trouwen nu?!
Ze keek hem recht aan:
— Hopelijk niemand.
Diezelfde avond zette ze zijn koffer buiten de deur. Hij geloofde het eerst niet, daarna rende hij door het appartement om zijn spullen bij elkaar te graaien. Zijn geschreeuw wekte de buren; iemand deed zelfs zijn deur open.
— Ik kom terug! — dreigde hij. — Je zult spijt hebben!
De deur sloeg dicht. Het werd stil in de flat. Te stil.
Marina liep door de kamers. Ging op de bank zitten. Pakte een kussen — haar eigen kussen, dat alleen naar haar rook. De kamer werd weer van haar. Het appartement ademde weer haar, niet zijn woede.
Ze stond op, liep naar het raam. Beneden fonkelden de lichtjes van de stad. En voor het eerst in lange tijd voelde dat licht niet vijandig maar van haar.
Het geluid van een boor ergens bij de buren sneed door de stilte. En het klonk als de muziek van bevrijding.
