Het begon allemaal zo’n drie jaar geleden.
Elke vrijdagochtend had ik een vast ritueel. Ik stond rond 7:30 op, zette koffie, nam mijn bloeddrukmedicatie in met een glas water en ging aan de keukentafel zitten met mijn telefoon. Om 9:00 opende ik mijn bankapp en maakte ik $700 over naar de rekening van mijn zoon Michael.
Elke week steevast zevenhonderd dollar.
Aanvankelijk voelde ik het niet als een last. Het gaf mijn leven juist betekenis.
Kijk, Michael belde me op een middag, en ik hoorde iets in zijn stem wat ik sinds zijn kindertijd niet meer had gehoord.
Angst.
Een diepgewortelde, oprechte angst.
Zijn bedrijf was gereorganiseerd. Hij was zijn baan kwijtgeraakt. Met twee schoolgaande kinderen, een hypotheek en zijn vrouw Clare die parttime werkte bij een tandartspraktijk, stonden ze op de rand van een financiële ondergang. De rekeningen stapelden zich op. Hun elektriciteit zou worden afgesloten. Ze aten ingeblikte rijst en soep als avondeten.
Toen hij om hulp vroeg, brak zijn stem.
“Mam, ik vind het vervelend om dit te vragen, maar zou je ons misschien even kunnen helpen, totdat ik iemand anders heb gevonden?”
