Op een dag, terwijl ik zijn bureau stond af te nemen, viel mijn naamkaartje met “Anna” op de grond.
— Uw naam komt me bekend voor, — zei hij terwijl hij me aankeek. — Heeft u eerder in Voronezj gewerkt?
Ik glimlachte zwakjes.
— Nee, meneer.
Hij drong niet verder aan. Hij keerde terug naar zijn laptop, alsof ik onzichtbaar was.
Die nacht, terwijl ik de vloer van de conferentieruimte dweilde, hoorde ik hem lachen met zijn collega’s.
— Ik heb ooit in de bovenbouw een meisje zwanger gemaakt, — zei hij lachend. — Ze zei dat het kind van mij was. Maar jullie kennen die bedelaars wel, ze zeggen alles wat ze kunnen verzinnen.
Iedereen lachte.
Ik liet de dweil vallen, rende naar het toilet en huilde een uur lang.
— Waarom, Heer? Waarom ik?
Mijn geduld was op. Met trillende handen schreef ik een brief:
“Ik herinner me jou, ook al herinner jij je mij niet. Ik zag hoe onze zoon vocht voor elke ademhaling. Jij bent nooit teruggekomen. Maar ik ruimde elke dag jouw rotzooi op — in het leven en op jouw vloer.”
Ik vouwde de brief op en legde hem onder een beker op zijn bureau.
De volgende dag vroeg ik om ontslag. Ik kon hem niet langer onder ogen zien.
Twee weken later kwam er een vrouw bij mij thuis. Elegant, in het wit, met een vriendelijker gezicht dan Nikolaj.
— Bent u Anna?
— Ja, mevrouw.
— Ik ben de oudere zus van Nikolaj.
Ik bracht geen woord uit.
— Uw brief bracht hem aan het huilen. Hij wist het niet. Zijn ouders hebben alles verborgen. Hij dacht dat u abortus had gepleegd.
— Nee, Kirill heeft negen jaar geleefd. Hij heeft op zijn vader gewacht.
Ze veegde haar ogen met een zakdoek.
— Nikolaj is op de begraafplaats geweest. Hij vond het graf van uw zoon. Hij wil u ontmoeten. Niet om zich te verontschuldigen, maar om zijn schuld te vereffenen.
Ik stemde toe. We ontmoetten elkaar bij diezelfde oude appelboom op de begraafplaats waar ik Kirill had begraven.
Nikolaj kwam zwijgend aan, met hangende schouders.
— Anna…
— Zeg niets.
Hij knielde neer bij het graf en huilde als een kind.
— Vergeef me, zoon. Jij was nergens schuldig aan.
We plantten een klein boompje naast het graf.
— Wat had Kirill moeten worden? — vroeg hij met een gebroken stem.
— Een goed mens. Dat kun jij ook nog worden.
Daarna veranderde Nikolaj. Hij financierde een school voor tienermoeders die van huis waren gestuurd. Hij noemde het “Kirills Huis”.
