Ze aten zwijgend, af en toe pratend over werk, over klanten, over nieuwe stoffen. Toen legde Arseni zijn vork neer en keek haar aandachtig aan.
— Weet u wat ik in u waardeer?
— Wat?
— Dat u niemand iets probeert te bewijzen. U leeft gewoon. En dat voel je in elke steek, in elk kledingstuk dat u maakt.
Liza zweeg, niet wetend wat ze moest antwoorden.
— Ik heb lang gezocht naar iemand die niet voor het geld naait. Maar om een kledingstuk te laten leven. U bent zo iemand.
— Ik doe gewoon wat ik kan.
— Nee. U doet wat u voelt. Dat is zeldzaam.
Hij schonk haar wijn in en raakte heel even haar hand aan. Niet dwingend, niet vragend. Alleen om te laten zien dat hij er is. Dat ze niet alleen is.
Liza hief haar glas, en ineens begreep ze: ze was niet langer bang. Niet bang om zichzelf te zijn, niet bang om opnieuw te beginnen, niet bang om zich open te stellen voor iemand die in haar een mens ziet, geen functie. Voor het eerst in jaren voelde ze dat ze niet iemand anders’ leven leefde, maar het hare. En dat was genoeg.
