Tot die nacht.
Het kind in het maanlicht
Ik hoorde het voordat ik het zag: een licht klikkend geluid, alsof tanden in de kou tegen elkaar klapperden.
Ik keek op en daar, vlakbij de openslaande deuren, ineengedoken in een hoek waar het maanlicht op de vloer weerkaatste, zat een klein figuurtje gewikkeld in een vuile deken.
Even heel even deed mijn geest precies wat hem maandenlang was aangeleerd: hij verwierp wat hij zag.
“Nee,” mompelde ik.
Het woord klonk zowel als een gebed als een ontkenning.
‘Je bent niet echt,’ zei ik, mijn stem brak. ‘Je kunt hier niet zijn. Je bent…’
Ik hield mezelf tegen voordat ik het woord kon vormen dat ik al maanden herhaalde.
De figuur schrok van mijn stem. Een zacht geluid ontsnapte van onder de dekens. Een kreun. Toen een woord.
” Pa… ? “
Mijn hart sloeg niet zomaar een slag over. Het leek even helemaal stil te staan, om vervolgens zo hard in mijn borst te beginnen kloppen dat ik me aan de rand van het bureau moest vastgrijpen.
Ik stond langzaam op. Mijn benen voelden als steen. De kamer helde over en even dacht ik dat het weer zo’n vreemd moment was waarop de wereld wazig wordt en ik later wakker zou worden zonder me te herinneren wat er gebeurd was.
Maar hoe dichter ikbij kwam, hoe meer details ik kon onderscheiden.
De deken was bevlekt, de stof was op sommige plekken versleten. Blote voeten staken eruit, rauw en geschaafd. Modder zat onder de strepen op slanke enkels. Verward haar kleefde aan een gezicht getekend door vuil en opgedroogde tranen.
En die ogen staarden me aan.
Ik herkende die ogen.
Ik zag ze voor het eerst toen ik haar in mijn armen hield, knipperend met hun half dichtgeknepen oogleden. Ik zag ze stralen toen ze het winnende doelpunt scoorde bij een American footballwedstrijd op de universiteit, toen ze haar toelatingsbrief opende voor de kunstopleiding waar ze zo graag naartoe wilde, toen ze op kerstochtend in warme sokken de trap af rende.
Ik zou ze in elk land, in elk leven, hebben herkend.
vervolg op de volgende pagina
