Ik knielde bij het graf van mijn dochter toen mijn vrouw me toefluisterde: “Je moet haar loslaten.” Maar diezelfde nacht zei een klein stemmetje buiten, onder mijn raam: “Papa… laat me binnen.” En alles wat ik dacht te weten over haar begrafenis en mijn eigen gezin begon af te brokkelen.

De twee mensen die me hadden gesteund toen alles instortte. Degenen die de ceremonie hadden georganiseerd, die naast me stonden voor de kapel, die elke gast verwelkomden met tranen in hun ogen en hun hand op hun hart. Degenen die me steeds maar weer zeiden dat ik haar moest loslaten.

‘Dat slaat nergens op,’ zei ik, terwijl ik mijn hoofd schudde. ‘Ze waren er elke dag. Ze zorgden voor me, voor alles. Ze regelden alles…’

‘De ceremonie,’ mompelde Chloe, haar stem plotseling scherp als gebroken glas. ‘Het was niet echt, pap. Ze hebben alles in scène gezet. Het vuur. Het verhaal. Alles.’

Ik staarde haar aan.

‘Ze vertelden me dat je weg was gegaan,’ zei ik langzaam, de woorden bleven in mijn keel steken. ‘Ze zeiden dat je het huis nooit hebt verlaten. Ze zeiden…’

Ze sloot haar ogen en hield haar tranen tegen.

“Ze betaalden mannen”