Hij had me die ochtend zevenentwintig keer gebeld. Ik had niet opgenomen. Zittend in het stille appartement, met een kop koffie in mijn hand, keek ik hoe de zonnestralen langzaam over de vloer gleden. Voor het eerst in jaren voelde ik me eindelijk bevrijd van mijn gedachten.
De boodschap op de spiegel was kort en bondig:
“Je hebt geen jeugdige fout gemaakt. Je hebt een keuze gemaakt. Dit is mijn keuze.”
Hieronder had ik drie data genoteerd: momenten waarop hij me had genegeerd, vernederd of mijn steun als onbeduidend had beschouwd. Geen beledigingen, geen theatrale gebaren. Gewoon feiten.
Rond het middaguur arriveerde Daniel bij het appartement waar ik logeerde. Ik had hem het adres niet gegeven, maar hij had altijd een talent voor het vinden van dingen. Hij leek van streek – boos, verward – en stond erop dat we “als volwassenen met elkaar moesten praten”.
Dus we hebben het gedaan.
Ik herinnerde hem aan de avond dat hij zijn vrienden vertelde dat ik “tijdelijk” was. Aan de verjaardagen die ik alleen had doorgebracht terwijl hij voor zaken weg was. Hoe mijn baan als fysiotherapeut altijd als “schattig” werd omschreven. Hij probeerde me te onderbreken, maar ik bleef praten. En voor één keer luisterde hij.
Hij zei dat het een grapje was. Dat hij me nooit kwaad had willen doen. Dat ik er eerder met hem over had moeten praten. Ik legde rustig uit dat respect niet benadrukt hoeft te worden. Hij staarde me aan alsof ik een vreemde taal sprak.
De weken die volgden waren moeilijk maar ook overzichtelijk: advocaten, documenten, het verdelen van de rekeningen. Vrienden kwamen langs om te vragen hoe het met me ging. Sommigen waren geschokt. Anderen waren steunend. Sommigen gaven, in gedempte toon, toe dat Daniel achter mijn rug om over me had gepraat. Deze waarheid was pijnlijk, maar bevestigde ook dat ik me niets had ingebeeld.
vervolg op de volgende pagina
