De renovatie was bijna af. Het appartement was onherkenbaar veranderd. Lichte muren, nieuwe laminaatvloer, een gezellige keuken. Nog niet alle meubels waren er, de lampen waren tijdelijk — maar het was al een thuis. Hùn thuis. Stil, vredig, warm.
Ze zaten samen op de nieuwe bank, dronken thee en keken door het enorme raam naar de lichtjes van de nachtelijke stad. Ksjusja legde haar hoofd op Olegs schouder.
— Weet je… soms voel ik me nog steeds schuldig.
— Dat gaat voorbij, — antwoordde hij. — Het zijn fantoompijnen. Je hebt iets weggesneden dat je verhinderde om te leven, en wat weg is, doet soms nog even pijn.
Met haar moeder en zus had ze geen contact meer. Haar vader belde soms kort, vroeg hoe het ging, maar rondde het gesprek snel af — bang voor de woede van zijn vrouw. Ksjusja wist dat ze in de ogen van haar familie voor altijd de harteloze egoïste zou blijven die beton boven bloed verkoos.
Maar terwijl ze daar zat, in haar rustige, schone woning, in de armen van de man die haar steunde, voelde ze zich voor het eerst in haar leven geen “lief meisje” meer. Ze voelde zich een volwassen vrouw. Een vrouw die recht heeft op haar eigen ruimte, haar eigen regels en haar eigen leven. En dat gevoel was meer waard dan alle familiediners en valse omhelzingen bij elkaar.
De ziel, jarenlang samengeperst door het willen behagen van anderen, begon eindelijk langzaam open te bloeien.
