— Ljoeda, waar is de bouillon? — mijn man was het eten vergeten toen ik in zijn jaszak een bon van 128.000 vond.

Valera lag op zijn rug, met een hand over zijn ogen, en speelde in alles diepe ellende. Toen hij mijn stappen hoorde, deed hij één oog half open — hij verwachtte een kopje.

— Eindelijk, — zuchtte hij. — En waar is de bouillon?

Ik liep naar de bank, maar ik ging niet op het randje zitten zoals altijd. In plaats daarvan pakte ik een stoel, zette die recht tegenover hem, ging zitten en legde mijn handen op mijn knieën.

— Er komt geen bouillon, Valer.

Hij haalde zelfs zijn hand van zijn gezicht.

— Hoe bedoel je? Ik hoorde toch dat je met servies stond te rammelen. Ljoeda, begin alsjeblieft niet — ik voel me echt slecht. Ik ril.

— De bouillon zit in het riool, — antwoordde ik rustig. — Samen met de kip.

Valera ging overeind zitten. Langzaam, steunend op zijn elleboog, staarde hij me aan. In zijn ogen stond oprechte verbazing: is zijn vrouw oververhit bij het fornuis? Is ze moe?

— Jij… hebt het eten weggegooid? — probeerde hij vaste grond te vinden. — Meen je dat? Ik ben een zieke man!

— Jij bent niet ziek, Valera. Jij bent gewoon sluw.

Ik haalde de bon uit mijn zak en legde hem netjes op het salontafeltje. Het witte papiertje bleef in een rolletje gekruld.

Dienst uitgeschakeld: na één vondst stopte ik met medelijden met mijn man
Valera keek naar de bon. Toen naar mij. Toen weer naar de bon.

Ik zag hoe hij koortsachtig naar een smoes zocht. Een gezonde, felle blos begon zijn gezicht te overspoelen en duwde de bleekheid weg.

— Ah… dat… Ljoed, ik wilde het uitleggen, — stamelde hij, en zijn stem werd meteen weer krachtig.

— Het was een kans. Sergej had korting in de winkel, maar één dag. Zo’n motor, Japans, kost nu tweehonderd, en ik heb ’m voor honderdtwintig gekocht! Dat is toch een investering!

— Een investering? — herhaalde ik. — In die envelop lag mijn gezondheid, Valera.

— Dat laten we toch doen! — hij wuifde met zijn hand, en dat gebaar deed me meer pijn dan woorden.

— Dan wacht je nog een maand of twee, wat maakt dat nou uit? Het is toch niet kritisch. Maar die motor is zo weg. Jij snapt gewoon niks van techniek.

“Niet kritisch.”

Daar was het. De hele kern van ons huwelijk in twee woorden. Mijn problemen zijn “wacht maar”, zijn wensen zijn “straks is het weg”. Ik kan wel volhouden. Ik kan wel in een oude jas blijven lopen. Ik ben toch sterk. Ik ben toch Ljoeda.

De deurbel ging.

— Wie is dat nou weer? — schoot mijn man overeind.

— Mijn lunch, — zei ik, terwijl ik opstond.

Een feest van ongehoorzaamheid

Ik bracht een grote papieren tas de kamer in. De geur van vis, gember en sojasaus vulde de ruimte en overstem-de de medicijnlucht.

Ik pakte de doosjes uit, gewoon op het salontafeltje, en schoof zijn thermometer opzij. Ik brak de houten stokjes uit elkaar. Klik.

— Ljoeda, wat dóe jij? — Valera keek naar de berg eten met een mengeling van schrik en hongerige jaloezie. — Heb jij bezorging besteld? Voor honderdtwintigduizend of zo?