Mijn man bracht een jonge vrouw het huis binnen en zei: “Zij is nu de baas.” Ik knikte en gaf haar een zwarte envelop.

Help me, alsjeblieft, om alles wat heilig is, met een beetje geld voor een ticket naar huis…’ Ik blokkeerde haar zonder te antwoorden. Het was andermans afval dat ik niet mijn huis in zou slepen.

— Lena, kijk! — Jegor rende naar me toe en liet me het bijna voltooide zeilschip zien met scharlakenrode zeilen. — We noemen hem “Hoop”!

Ik sloeg mijn armen om hem heen. Nikita kwam dichterbij en kuste me op mijn kruin.

— De ovenschotel is klaar. Tijd voor thee.

En we gingen aan tafel. De man van wie ik hield. De jongen die me dierbaar was geworden. Ik keek naar hen en begreep de belangrijkste conclusie: kracht zit niet in het verwoesten van het leven van je vijand.

Ware kracht is je eigen leven opbouwen. Een metselaar die geduldig, steen voor steen, de muren van zijn huis optrekt, zal altijd sterker zijn dan iemand die alleen maar spectaculair andermans muren kan opblazen.

Want na een explosie blijft er alleen as over. Maar een huis — dat blijft staan. En in de ramen ervan zal altijd licht branden.