Miguel en ik waren zeven jaar getrouwd. Vanaf de dag dat we trouwden, had ik ermee ingestemd om bij mijn schoonmoeder, Doña Carmen, te gaan wonen. Zij had een beroerte gehad, was aan één kant verlamd en had constante zorg nodig bij elke maaltijd en elk dutje. Aanvankelijk dacht ik dat het simpel zou zijn: zij was mijn schoonmoeder, ik was haar schoondochter, en voor haar zorgen was gewoon mijn plicht.
Maar ik had nooit gedacht dat de last van deze verantwoordelijkheid zo lang zou duren. En het moeilijkste was dat het kwam van de persoon die de last met mij had moeten delen: mijn man, Miguel.
Miguel ging overdag naar zijn werk en ‘s avonds zat hij aan zijn telefoon gekluisterd. Hij zei vaak: “Jij bent beter in het zorgen voor mama dan ik. Als ik het probeer, zal ze er meer onder lijden.” Ik heb hem daar nooit iets om verweten.
Ik dacht dat het gewoon zo in het leven was: de vrouw deed het huishouden, de man verdiende de kost. Maar toen ontdekte ik dat Miguel niet alleen maar aan het werk was – hij had iemand anders.
Op een dag stuitte ik op een berichtje: “Ik kom vanavond weer langs. Bij jou zijn is duizend keer beter dan thuis zijn.” Ik heb niet geschreeuwd of gehuild, en ook geen scène gemaakt.
Ik vroeg gewoon zachtjes: “En je moeder dan, die je al die jaren hebt verwaarloosd?” Miguel zei niets. De volgende dag vertrok hij. Ik wist precies waar hij heen was gegaan.
Ik keek naar Doña Carmen – de vrouw die ooit elke hap die ik at, elk dutje dat ik deed, bekritiseerde en zei dat ik “onwaardig was om haar schoondochter te zijn” – en er vormde zich een brok in mijn keel. Ik wilde alles opgeven. Maar toen herinnerde ik mezelf eraan: een mens moet altijd zijn waardigheid behouden.
Een week later belde ik Miguel. “Ben je vrij? Ik breng je moeder hierheen, zodat jij voor haar kunt zorgen.”
Ik stopte haar medicijnen, ziekenhuisdossiers en een oud medisch notitieboekje in een stoffen tas. Die avond zette ik haar in een rolstoel en zei zachtjes: “Mam, ik ga je een paar dagen naar Miguel brengen. Altijd op dezelfde plek blijven is saai.” Ze knikte, haar ogen fonkelden als die van een kind.
Bij het kleine appartement belde ik aan. Miguel deed open en achter hem stond de andere vrouw, gekleed in een zijden nachtjapon en felrode lippenstift. Ik reed Doña Carmen de woonkamer in, legde de dekens en kussens neer en zette de medicijntas op tafel.

