Gelukkig was ik al maanden eerder bij hem weggegaan, omdat ik besefte dat het huwelijk niet meer te redden was. Als partners was het voorbij tussen ons.
Mijn dochter en ik bleven veilig. Misschien was dat wel de laatste bescherming van de goddelijke genade.
Toen hij eindelijk de bevestiging kreeg, zakte hij voor me in elkaar, de tranen stroomden over zijn gezicht.
—Vergeef me… ik heb een fout gemaakt… verlaat me alsjeblieft niet…
Ik keek zonder medelijden toe. Deze man had mijn vertrouwen beschaamd, ons geluk gestolen. Nu moest ik de gevolgen van zijn roekeloze verraad dragen.
—Degene die uw berouw verdient, is onze dochter, niet ik.
