“Ik ben op mijn werk. Ik moet over tien minuten een vergadering leiden. Jij woont dichterbij en je bent thuis. Ik kan meteen daarna komen. Ik vraag je alleen om even met haar mee te gaan en een uurtje bij haar te blijven. Alstublieft.”
Daar. Dat woord dat ik mezelf bijna nooit toestond tegen haar te zeggen. Alsjeblieft.
Mijn moeder blies haar laatste adem uit aan de telefoon. Ik zag haar voor me in dat ijskoude huis aan de andere kant van de stad, bij het keukeneiland, haar armen over elkaar geslagen over haar keurige blouse. Miriam Hayes op haar tweeënzestigste – een korte, strakke bob, doordringende ogen, het soort vrouw dat vreemden in de rij bij de supermarkt kon laten staan.
‘Sophia,’ zei ze langzaam, ‘ik heb mijn kind opgevoed. Ik ben hier niet voor jou.’
