‘Je hoort hier niet thuis,’ zei ze koud. ‘Dit huis is niet van jou. Het zou nooit van jou moeten zijn.’
“Het was mijn huis! Jouw vader! Hij heeft alles gestolen. Hij heeft jou, onze dochter, meegenomen en mij met niets achtergelaten!”
“Hij heeft je verteld dat ik dood was, hè? Hij kon me niet vergeven voor wat ik had gedaan. Maar ik was je moeder. Ik ben je moeder!”
‘Omdat ik wegging,’ zei ze, haar stem trillend. ‘Ik heb een fout gemaakt. Ik dacht dat ik een beter leven zou hebben met iemand anders. Maar die man… Hij heeft mij ook verlaten. Toen ik terugkwam, weigerde je vader me te vergeven. Hij heeft je meegenomen, en de rechtbank heeft hem alles toegewezen.’
De vrouw tegen wie ik dagenlang een wrok koesterde, die mijn leven had verwoest, was de moeder die ik nooit had ontmoet.
Al mijn woede was verdwenen; alleen verlies en verwarring bleven over.
Toen de dag aanbrak, was ik erg verdrietig. De beslissing was duidelijk: Deborah had recht op het huis. Omdat ze er jarenlang had gewoond, de rekeningen had betaald en het pand had onderhouden, was zij de rechtmatige eigenaar.
Eenmaal thuis sleepte ik mijn koffer naar de voordeur. Deborah was in de keuken en ik voelde haar blik op me gericht toen ik me klaarmaakte om te vertrekken.
“Ik wil niet dat je weggaat. Jarenlang gaf ik mezelf de schuld, ik haatte mezelf voor alles wat ik deed. En toen jij er was, reageerde ik al mijn frustraties op jou af. Maar je bent mijn dochter, Emily. Ik wil je niet nog een keer kwijtraken.”
“Ik wil dat we het proberen. Ik wil dat we dit oplossen, ook al is het niet perfect. Het spijt me zo…”
“Het spijt me ook, mam…”

ziel. “Ik blijf hier tot we dit hebben opgehelderd.”
Het was Deborahs huis. Maar het was ook mijn huis.
