Mijn vader zei dat het familiebedrijf voor 40 miljoen dollar verkocht zou worden. Ik vroeg: “Wie heeft het contract getekend?” Hij antwoordde: “Summit Enterprises.” Ik lachte: “Pap, ik ben de eigenaar van Summit Enterprises.” Een verbijsterde stilte viel in de kamer.

De lege vennootschap waarvan ik het bestaan ​​niet kende.

Toen herinnerde ik me de “gunst” die Ethan me zes maanden eerder had bewezen: “Ik heb een lege bankrekening nodig voor een Series A-financieringsronde, puur om er 72 uur geld op te storten. Mag ik jouw naam gebruiken voor een nieuwe zakelijke rekening? Het is maar papierwerk.”

Ik had ja gezegd. Ik was immers “degene die de leiding had”. Hij had wat papieren meegebracht; ik had er nauwelijks naar gekeken.

Ik belde mijn beste vriendin van de universiteit, Reagan Hill, een cybersecurityspecialist en professioneel realist. Ik vertelde haar alles.

‘Goed zo,’ zei ze. ‘Je bent eindelijk van die parasieten af.’

“Dat is nog niet alles,” voegde ik eraan toe, terwijl ik Ethans plan aan hem uitlegde.

Zijn stem werd ijzig. “Hij heeft jouw naam als schild gebruikt. Als er iets misgaat, zullen de investeerders de persoon op de juridische documenten de schuld geven: jou. Hij heeft handtekeningen vervalst, nietwaar?”

“Ik geloof het.”

“Open je laptop.”