Hij had gelijk. Emily zou de herinnering aan haar val van de klimrekken met zich meedragen, misschien ook de schaamte dat haar juf de schoolverpleegkundige had gebeld. Maar ze zou niet de last van wantrouwen dragen, de koude gloed van de tl-lampen op het politiebureau, of de pijn van geschonden vertrouwen. Die dingen hoorden bij de volwassenen.
De vlek op Emily’s rugzak bleek niets ernstigs te zijn, gewoon een onachtzame kattenpoep. Maar het incident bracht iets groters aan het licht: hoe fragiel vertrouwen kan zijn, hoe snel angst relaties kan ondermijnen en hoe belangrijk het is om waakzaamheid met mededogen in balans te houden.
Ik herinner me de woorden van rechercheur Whitaker nog goed: « De verdachte is geen mens. » Destijds dacht ik dat hij Daisy de kat bedoelde. Nu, maanden later, begrijp ik het anders. De ware verdachte was angst – angst voor wat zich in het volle zicht zou kunnen verbergen, angst voor wat we over het hoofd zouden kunnen zien, angst om de mensen van wie we het meest houden te verliezen.
En angst kan, als we die toelaten, veel destructiever zijn dan welk mens dan ook.
