**MIJN ZOON HEEFT DE LAMP VAN MIJN OMA KAPOT GEMAAKT TIJDENS EEN HONKBALGEVECHT — EN HAD GEEN IDEE DAT HET PAPIER IN MIJN ZAK ALLES ZOU VERNIETIGEN WAT HIJ DACHT TE BEZITTEN**

‘Hier ga je voor boeten,’ zei ik. Mijn hele lichaam trilde. ‘Ik bel de politie.’

‘Ga je gang.’ Kimbra bekijkt haar nagels. Ze ziet er nu al geïrriteerd uit. ‘Zeg dat je zoon is gekomen om te halen wat hem rechtmatig toekomt. Zeg dat je een verbitterde oude vrouw bent die het niet los kan laten.’

Desmond loopt richting de gang, naar de slaapkamers, naar de sieradendoos van mijn moeder en de dekens die mijn grootmoeder met de hand had genaaid.

Op dat moment ren ik – niet echt rennen, maar naar mijn telefoon. Ik grijp hem abrupt. Bloed van een snee in mijn duim bevlekt het gebarsten scherm terwijl ik 112 bel.

“112, wat is uw noodsituatie?”

“Mijn zoon is mijn huis aan het vernielen.” De woorden komen er hijgend uit. “Hij en zijn vrouw zijn met honkbalknuppels binnengedrongen.”

Een doffe dreun klonk uit de slaapkamer. Hout dat brak. Ongetwijfeld de commode van mijn moeder. Die ik had beloofd te onderhouden na haar dood.

“Mevrouw, verkeert u in direct gevaar?”

“Ja. Nee. Ik weet het niet.” Tranen vertroebelen mijn zicht.