“Dit is mijn huis,” zei ik zachtjes.
Maar zelfs die woorden klonken hol. Ik was 62, een pas gepensioneerde verpleegster die al haar spaargeld had uitgegeven aan James’ experimentele behandelingen. Welk recht had ik eigenlijk op dat enorme Georgische huis in Greenwich? Op het leven dat we samen hadden opgebouwd in die kamers waarvan ik geloofde dat ze me tot mijn dood zouden beschermen?
Ellaner barstte in een droge lach uit, als gebroken glas.
“Jouw huis? Och, mijn lieve Catherine, je hebt echt niet opgelet, hè?”
Ze liep naar het oude secretairbureau, dat van James’ grootmoeder, waar hij al onze financiën beheerde, en haalde er een dikke map van kraftpapier uit met de zelfverzekerdheid van iemand die zich al jaren op dit moment had voorbereid.
‘Het huis staat op James’ naam,’ zei ze, terwijl ze papieren op tafel spreidde alsof ze een winnende hand onthulde. ‘Net als de beleggingsrekeningen, de aandelenportefeuille en het onroerend goed. Dacht je echt dat mijn zoon het familiefortuin zou nalaten aan een willekeurige verpleegster die hij in het ziekenhuis had ontmoet?’
vervolg op de volgende pagina
