“Je gaat hier niet weg. Je wacht tot Lars terugkomt. Hij beslist.”
Op dat precieze moment vloog de voordeur open. Het geluid van vallende sleutels galmde door het huis. Mijn man, Lars, verscheen, zijn gezicht vertrokken van schrik. Hij keek naar de plas water aan mijn voeten, mijn hijgende adem en mijn trillende handen op mijn buik.
Toen zag hij zijn zus, die nog steeds glimlachte, en zijn moeder, die nog steeds met een beschuldigende vinger wees.
Lars’ uitdrukking veranderde in een oogwenk. Een schaduw trok over zijn blik. Zijn kaak spande zich aan, waardoor zijn botten zichtbaar werden.
‘Wat… heb je… gedaan?’ Haar stem was zo laag en koud dat Eliza zelf een stap achteruit deed.
Ik probeerde hem te bereiken, maar mijn benen begaven het. Voordat ik viel, ving Lars me voorzichtig op.
En op dat moment wist ik het: er was iets in hem gebroken.
En wat volgde… daar was geen weg meer terug.
Lars tilde me in zijn armen, zijn blik gericht op zijn moeder en zus. Zijn stappen waren snel, gespannen, bijna gewelddadig. Ik voelde zijn hart tegen mijn arm bonzen.
‘Ik neem je mee naar het ziekenhuis,’ fluisterde hij, zijn stem trillend van woede.
“Lars, hou op met dat toneelspel,” siste Greta. “Die vrouw overdrijft altijd.”
Hij stopte. Langzaam draaide hij zijn hoofd naar hen toe.
“De volgende keer dat ik je zo over haar hoor praten… dan is er geen weg meer terug.”
Eliza giechelde.
“Ach kom op, zo erg was het niet. Ik heb haar gewoon weggeduwd.”
‘Heb ik haar weggeduwd?’ Lars deed een stap naar haar toe, terwijl hij me nog steeds droeg. ‘Haar weggeduwd, Eliza? Of een vrouw die acht maanden zwanger is tegen een tafel duwen?’
Haar glimlach verdween.
vervolg op de volgende pagina
