— Welk geld? Bent u soms niet goed bij uw hoofd? We hebben met uw zoon kinderen, een hypotheek en twee leningen, en u zegt dat we u ook nog eens vijftigduizend per maand moeten geven? Moet u niet oppassen dat u niet te ver gaat?!

— Wat? Kirjoesja, begrijp je het niet? Ze heeft me beledigd! Jij moet…

— Ik begrijp het heel goed, — onderbrak hij haar met dezelfde dode toon. Hij begon haar langzaam uit de keuken richting de voordeur te leiden. Haar benen raakten verstrikt, ze probeerde zich schrap te zetten, maar hij bleef onverbiddelijk doorgaan. — Ik heb begrepen dat je in mijn huis bent gekomen om mijn vrouw te vernederen. Ik heb begrepen dat je denkt dat je kunt eisen wat wij niet kunnen geven, en dat je mijn gezin kunt beledigen als je nul op het rekest krijgt.

Ze stonden al in de hal. Hij liet haar elleboog niet los. Alina bleef in de keuken; ze bewoog geen centimeter, alsof ze versteend was.

— Mam, kijk me aan, — hij stopte bij de deur en dwong haar haar ogen naar hem op te heffen. — Dit is mijn huis. Alina is mijn vrouw. De kinderen zijn mijn kinderen. Dit is mijn gezin. En ik laat niemand het kapotmaken. Niemand. Zelfs jij niet.

Hij deed de voordeur open. Koude lucht van het trappenhuis stroomde de woning binnen.

— En kom hier niet meer, — sprak hij elk woord duidelijk uit, als een rechter die een vonnis voorleest. — Bel niet. Kom niet langs. Totdat je de kracht in jezelf vindt om je te verontschuldigen. Niet bij mij. Bij haar.

Hij duwde haar zachtjes over de drempel en, zonder op antwoord te wachten, zonder naar haar van schok en haat verwrongen gezicht te kijken, deed hij de deur dicht. Hij draaide de sleutel om. Eén keer. Een tweede keer. De klikken klonken in de stilte van het appartement als schoten. Daarna leunde hij met zijn voorhoofd tegen het koude hout van de deur en sloot zijn ogen.

Alles was voorbij…