Een oudere vrouw keerde na het uitzitten van haar straf terug naar het huis van haar zoon om bescherming te zoeken… maar hij sloeg de deur voor haar neus dicht. De gerechtigheid zou hem spoedig inhalen.

Een oudere vrouw keerde na het uitzitten van haar straf naar huis terug en zocht haar toevlucht in het huis van haar zoon… maar hij sloeg de deur voor haar neus dicht. De gerechtigheid zou hem spoedig inhalen.
Het vuil van de lange reis, ruw en grijs, kleefde aan haar huid, vermengde zich met het zweet van uitputting en werd een onzichtbare maar ondraaglijke last. De bus brulde nog een laatste keer en reed weg. Ze bleef alleen achter bij een verlaten bushalte aan de rand van Toledo. De lucht rook naar absint, rijpe tarwe en de verre rook van brandend hout: een oude, vertrouwde geur, zo dichtbij dat ze er tranen van in haar ogen kreeg. Vijf jaar. Precies vijf jaar, twee maanden en zeventien dagen waarin haar longen deze lucht niet hadden ingeademd. Alleen de muffe stank van de cel, het geschreeuw van de bewakers en het kraken van de sloten.

Isabel zette een stap, toen nog een, en leunde tegen het oude hek. Dit is mijn wereld, dacht ze. De wereld waaraan ze vijf jaar van haar leven had gewijd. Haar vermoeide ogen vertroebelden, maar ze drukte haar vingers tegen het ruwe hout en opende ze.

En daar was het. Haar huis. Klein, gemaakt van door de tijd donker geworden hout, maar solide en sterk. Een dun rookpluimpje steeg op uit de schoorsteen, de lucht in, en gouden licht schitterde door de ramen in de herfstzonsondergang. Dat betekende dat ze binnen was. Haar Adrian. Haar enige zoon. Haar noodlottige liefde, maar toch grenzeloos en allesverslindend.

Haar hart bonsde en verdreef de vermoeidheid van jarenlange afwezigheid. Haar voeten droegen haar alleen over de tuin. Ze zag dat de veranda nieuw was, met een gebeeldhouwde balustrade, dat de schuur gerepareerd was en de schutting geschilderd. Een golf van trots overspoelde haar: “Bravo, Adrian, bravo, mijn zoon. Je houdt het huis op orde, precies zoals ik je geleerd heb.” Ze kon zich zijn omhelzing al voorstellen, de aanraking van zijn wang, een nieuw leven na al die moeilijke tijden.

De deur verzette zich even, vochtig en gezwollen. Isabel probeerde de deur te openen en stapte de gang in. Plotseling bleef hij abrupt staan: een onbekende man stond voor haar. Lang, breedgeschouderd, gekleed in een wijde trui en met een handdoek in zijn hand. Hij keek haar verbaasd aan en zag haar verouderde gezicht, haar ouderwetse sjaal en haar grove gevangenisjas.

“Wie zoekt u, oma?” vroeg hij met een kalme maar ijzige stem.

Isabels keel kneep samen. Ze kon nauwelijks een fluistering uitbrengen:

“Adrián… Waar is Adrian?”