In de diepe stilte van de centrale gevangenis wachtte een man het einde van zijn lot af. Twaalf jaar waren verstreken sinds zijn arrestatie. Hij was conventioneel van een misdaad die hij naar eigen zeggen nooit was begonnen. Aanvankelijk hield hij vol onschuldig te zijn, schreef brieven aan de rechters en smeekte hij zijn advocaten. Maar na het verloop van de tijd nam zijn kracht af en gaf hij zich over.
In zijn ijskoude cel B-17 gaf hij slechts één herinnering hem nog moed: die van zijn hond, Rex, een Duitse herder met een loyale blik. Hij was meer dan een dier: hij was zijn familie, zijn vriend, zijn enige respecteling. Hij herinnerde zich de dag dat hij hem vond, een kleine, verlaten puppy, vrijweld van angst voor een hek. hadden ze elkaar nooit meer verlaten…
