Mijn man bracht een jonge vrouw het huis binnen en zei: “Zij is nu de baas.” Ik knikte en gaf haar een zwarte envelop.
De deur sloeg dicht met een onverschillige dreun en sneed de geluiden van het trappenhuis af. Vadim deed een stap opzij en liet haar voorgaan. Het meisje. Ik wist dat ze zouden komen.
Hij had overdag gebeld; zijn stem was doordrenkt van die zakelijke opgewektheid die ik had leren haten. Hij zei dat er ’s avonds een “belangrijk gesprek en een verrassing” op me wachtten. Op dat moment begreep ik het: het was zover.
Ze stapte mijn appartement binnen en het eerste wat ik voelde, was haar geur. Zoet als een overrijpe perzik die in de zon heeft gelegen. Goedkoop en opdringerig; in één klap begon het de vertrouwde geur van mijn huis te verdringen — verfijnd, met tonen van sandelhout en oude boeken.
Ze keek rond met een nauwelijks verholen superioriteit, alsof ze al inschatte welke van mijn gordijnen het best bij de kleur van haar haar zouden passen.
Vadim liep, zonder zijn schoenen uit te doen, de woonkamer in. Zijn dure schoenen lieten vuile strepen achter op het parket. Zijn stem klonk vlak, bijna alledaags. Die zekerheid in hem was nieuw — en beangstigend.
De afgelopen zes maanden, sinds die grote deal van hem, leek hij te hebben besloten dat hij God bij de baard had gegrepen en dat hem nu alles geoorloofd was. Hij was niet langer mijn man; hij was een heer des levens geworden. Van het zijne — en, zoals hij dacht, ook van het mijne.
‘Lena, maak kennis. Dit is Katja.’
Met een zwaai van zijn hand omvatte hij de kamer: de bank, de boekenkasten, mij. Het gebaar van een eigenaar die naar zijn bezittingen wijst.
‘Nu is zij hier de baas.’
Ik deinsde niet terug. Ik schreeuwde niet. Vanbinnen was alles al lang vóór deze avond afgestorven. Ik knikte alleen maar, nam zijn woorden aan alsof het een feit was. Als een weerbericht dat je ’s ochtends al had gehoord. Dat telefoontje was het signaal geweest, het laatste punt in mijn plan dat al maanden liep.
Het meisje, Katja, wierp me een snelle, taxerende blik toe. In haar ogen klotste de triomf van een winnares.
Ze was jong, en die jeugd leek voor haar een ondoordringbaar pantser. Ze zag in mij slechts een verblekende achtergrond voor haar overwinning.
Ik liep langzaam naar de oude ladekast van donker eikenhout die ik van mijn grootmoeder had geërfd. Mijn vingers openden, zonder trilling, het verborgen vak onder de gesneden rand — een vak waarvan Vadim zelfs het bestaan niet vermoedde.
Daar lagen twee dikke, zwarte enveloppen. Het resultaat van drie maanden stil, onzichtbaar werk.
Ik nam er één. Reikte die aan Katja. Mijn stem klonk rustig — misschien zelfs té rustig.
‘Welkom. Dit is voor jou.’
Haar hand bleef een ogenblik hangen. Op haar verzorgde gezicht flitste verwarring, snel gevolgd door een minzame grijns. Ze dacht blijkbaar dat het een zielige poging was om me af te kopen, of dat het om een paar documenten ging.
‘Wat is dit?’ vroeg ze, terwijl ze het gladde karton tussen haar vingers draaide.
‘Maak hem open, dan weet je het,’ antwoordde ik.
Vadim fronste. Hij had tranen verwacht, hysterie, een schandaal. Alles waar je grip op kunt krijgen, dat je minachtend kunt negeren. Mijn kalmte bracht hem in de war.
‘Lena, begin niet,’ beet hij me toe. ‘Maak geen scène.’
‘Ik begon niet, Vadim. Ik maak een einde aan iets.’
Katja trok nieuwsgierig aan de rand van de envelop. Binnenin zat geen enkel vel papier, maar een stapel glanzende foto’s. Ze haalde de bovenste eruit.
Haar gezicht veranderde op slag. De grijns verdween, haar lippen vertrokken lelijk. Ze begon razendsnel door de foto’s te bladeren, en met elke nieuwe foto werd haar ademhaling korter, schokkeriger, luider.
De geur van overrijpe perziken werd ineens verstikkend, ondraaglijk.
Haar vingers verslapten en de glanzende kaartjes waaierden als een waaier over het parket.
Een lelijke mozaïek van iemands andermans leven: afgeleefde interieurs met tapijten aan de muur, mannen met vettig haar en zware, wellustige blikken, een onopvallende deur met het bordje “massagesalon”, waaruit zij naar buiten komt terwijl ze een goedkoop jasje recht trekt.
‘Wat is dit voor circus, Lena? Waar komt dit vandaan?’ Woede en verwarring vochten om voorrang op Vadims gezicht. Hij zette een stap naar de foto’s, maar mijn stem hield hem tegen.
‘Het is gelogen! Photoshop!’ gilde Katja; haar stem sloeg over naar nare, hoge tonen.
‘Photoshop?’ Ik schudde langzaam mijn hoofd. ‘Was Vadim, in zijn jacht op een mooi uiterlijk, vergeten te vertellen dat ik vóór ons huwelijk tien jaar lang als senior financieel analist in een serieuze onderneming heb gewerkt?’
Ik weet hoe je informatie verzamelt en analyseert. En ik had daar mijn eigen middelen voor — van de verkoop van de datsja van mijn ouders, weet je nog? Ik heb gewoon een heel goede privédetective ingehuurd.
En hij is bereid de echtheid van elke foto in de rechtbank te bevestigen. Net als Semjon Arkadjevitsj, die op de derde foto staat. Hij is bijzonder spraakzaam wanneer je hem zinspeelt op mogelijke problemen met de belastingdienst.
De naam die in de ruimte werd gegooid, kwam aan als een klap. Katja deinsde achteruit. Vadim keek haar aan met een mengeling van afkeer. Nu keek hij niet meer naar een mooi speeltje, maar naar een vies, compromitterend “bezit”…
— Wie is Semjon Arkadjevitsj? Katja, ik wil een verklaring.
