Het kind had zijn wintermuts bijna anderhalve maand niet afgedaan, maar toen de verpleegster hem afnam — slaakte ze een verbaasde kreet

Katerina Melnikova werkte al negen jaar als schoolverpleegkundige op Gymnasium nr. 27. Ze was eenenveertig jaar oud. Deze vriendelijke, glimlachende vrouw met een warme, zachte stem combineerde een zeldzame gave: ze was zowel meelevend als standvastig – vooral als het om kinderen ging. Haar kantoor was meer dan een medische ruimte: het was een plek waar de steriele geur van medicijnen niet afdeed aan de gezelligheid. Aan de muren hingen kleurrijke posters over gezondheid, in de hoek stonden pluchen knuffels voor nerveuze kleintjes, en in de lades lag altijd reservekleding – voor het geval iemand nat werd of zijn broek scheurde.
De kinderen hielden van haar. De leraren vertrouwden haar. Katerina merkte dingen op die anderen ontgingen: een nauwelijks waarneembare tic bij het oog, een plotselinge stemmingswisseling, donkere kringen onder de ogen. Ze trok altijd haar conclusies. En ze handelde altijd.

Op de eerste dag van mei sloeg de hitte onverwacht toe in de stad. Na een lange, koele lente steeg het kwik tot dertig graden. De kinderen kwamen in T-shirts en korte broeken naar school, blij, gebruind en vol opgewonden energie.
Maar één kind zag er anders uit.
Timur Gratsjov – een eersteklasser met grote ogen en een bijzondere, bijna volwassen ernst. In zijn blik lag iets dieps, alsof hij te veel wist voor zijn leeftijd. Toen Katerina de medische controle in de gang uitvoerde, viel hij haar meteen op: lange mouwen, dikke broek… en een blauwe wintermuts die hij sinds het begin van het jaar droeg. Diezelfde. En zelfs in het benauwde schoolgebouw zat die nog steeds strak over zijn hoofd getrokken, bijna tot aan zijn wenkbrauwen.
— Timur, — zei ze zacht toen hij haar kantoor binnenkwam, — misschien kun je je muts afzetten? Het is vandaag erg warm…
Timur schudde zijn hoofd.
— Ik mag niet, — fluisterde hij bijna onhoorbaar. — Mama zei dat het niet mocht.
Katerina fronste haar wenkbrauwen. Zulke antwoorden lieten haar nooit onberoerd. Ze sloot zachtjes de deur, zodat niemand hen kon storen, en hurkte neer voor Timur, zodat ze op ooghoogte was.
— Timur, vertrouw je me? — vroeg ze zacht.
Timur knikte.
— Laat me dan even kijken. Als je bang wordt, zeg het me, dan stop ik meteen. Beloofd.
Timur aarzelde, maar begon toen langzaam, met bijna trillende vingers, zijn muts af te zetten. Katerina zag hoe zijn schouders zich aanspanden, alsof hij pijn of straf verwachtte. Toen de muts uiteindelijk af was, verstijfde Katerina even.
Op het hoofd van de jongen, onder zijn dikke, donkere haar, zat een blauwe plek. Groot, geelblauw, met paarse randen – duidelijk niet vers. En het was niet de enige. Achter zijn oor – nog een. Langs de haarlijn – een wond, bijna genezen. Dit kon geen ongeluk zijn. Dit kon geen “ik ben gevallen” of “ik heb me gestoten” zijn.
