— Ben je het vergeten? We zijn gescheiden! En dat betekent dat jouw claims het probleem zijn van je minnares, niet het mijne.

— Ben je het vergeten? We zijn gescheiden! En dat betekent dat jouw claims het probleem zijn van je minnares, niet het mijne.

 

De lucht in het café was dik en zoet, doordrenkt met de geur van versgemalen koffie, vanille en natte wol van voorbijgangers die van buiten naar binnen kwamen, waar de oktoberregen een trage, melancholische roffel op het asfalt tikte.

Katerina zat bij het raam, een warme porseleinen kop in haar handen, en keek hoe de druppels, samenvloeiend tot grillige stroompjes, zich langs het glas slingerden en onherkenbare kaarten tekenden van niet-bestaande continenten.

Het was haar ritueel — elke zaterdag hierheen komen, een cappuccino met kaneel bestellen en zichzelf een uur van volkomen, zalig nietsdoen gunnen, losgekoppeld van de drukte, van verplichtingen, van het verleden. Het verleden had echter de hardnekkige gewoonte om onaangekondigd op te duiken.

De deur van het café zwaaide open en liet een golf koude, vochtige lucht binnen — en hem. Sergej. Hij bleef even in de deuropening staan, liet zijn blik door de ruimte gaan, en die blik, pijnlijk vertrouwd, tot misselijkheid toe, vond haar vrijwel meteen.

Hij was zonder jas, in een gekreukte trui, zijn haar nat van de regen, en op zijn gezicht lag een uitdrukking die zij ooit, in een ander leven, voor wanhoop had kunnen houden. Nu kwam het haar slechts voor als slecht toneelspel.

Hij liep naar haar tafeltje toe, en met elke stap voelde Katerina hoe de muren van haar kleine, beschermde wereld zich samenknepen en haar terugduwden in die verstikkende realiteit waaruit ze zich met zoveel moeite had losgemaakt.

— Katja, — zei hij, en zijn stem, schor van spanning of verkoudheid, klonk als het kraken van een roestige deur in haar zorgvuldig bewaakte rust.

Ze bood hem geen stoel aan. Ze haalde haar blik niet van het raam. Ze wachtte gewoon, de kop in haar handen als een schild.

— Ik moet met je praten, — hij ging zonder uitnodiging tegenover haar zitten en legde zijn in elkaar gevlochten handen op tafel. Zijn vingers waren rood van de kou, de knokkels wit. — Het is dringend.

— Wij hebben geen dringende zaken, Sergej, — haar eigen stem verraste haar door zijn ijzige gelijkmatigheid. — En we hebben geen gezamenlijke gespreksonderwerpen.

— Doe niet alsof we vreemden zijn! — in zijn toon klonk die bekende, irritante eisende noot. Diezelfde die al hun gesprekken in de laatste twee jaren van hun huwelijk had begeleid. — Het gaat om het appartement. Dat aan de Tverskaja. Je weet toch dat ik er alles in heb gestoken! En nu is die verdomde projectontwikkelaar failliet gegaan en ligt de bouw stil. Mijn geld… ons geld hangt in de lucht.