Tanja besloot vast te houden aan haar plan: naar een dorp gaan, naar een oude vrouw die haar onderdak zou bieden. Ze zou haar helpen in de moestuin zolang ze kinderbijslag ontving, en daarna werk zoeken. Ze wist zeker dat het goed zou komen. Ze zou gewoon even op haar telefoon kijken vanaf welk busstation er bussen naar de dorpen gingen. Oude vrouwtjes zijn meestal aardig — ze zou geluk hebben.
Ze verplaatste haar slapende zoontje wat handiger, haalde haar oude smartphone uit haar jaszak en werd bijna aangereden op het zebrapad. De bestuurder, een lange grijsharige man, sprong uit de auto en begon Tanja toe te schreeuwen dat ze niet oplette, dat ze zichzelf én het kind in gevaar bracht — en dat híj dan de gevangenis in moest op zijn oude dag.
Tanja schrok, de tranen sprongen haar in de ogen. Haar baby voelde haar spanning en begon te huilen. De man keek naar hen en vroeg waar ze naartoe ging met het kind.
Snikkend zei Tanja dat ze het zelf nog niet wist.
De man zei:
— Kom maar in de auto. Je gaat met mij mee. Daar kun je kalmeren en dan bekijken we samen wat je moet doen. Kom op, blijf niet staan, je baby raakt overstuur. Mijn naam is trouwens Konstantin Grigorjevitsj. En jij?
— Ik ben Tanja.
— Stap maar in, Tanja. Laat me je helpen.
Hij bracht de jonge moeder met haar baby naar zijn appartement. Daar gaf hij haar een eigen kamer zodat ze haar kind kon voeden. Het was een ruime woning met drie kamers. Maar er was niets om het kind in te verschonen. Tanja vroeg Konstantin Grigorjevitsj om luiers te kopen en gaf hem haar portemonnee met het weinige geld dat ze nog had. Maar de man weigerde dat resoluut. Hij zei dat hij toch niemand anders had om geld aan uit te geven.
Hij ging snel naar de buurvrouw, een arts, in de hoop dat ze thuis zou zijn. Ze had toevallig een vrije dag. Na een kort telefoontje en wat overleg stelde ze een uitgebreide boodschappenlijst op en overhandigde die aan Konstantin Grigorjevitsj.
