— Breng er eentje naar het weeshuis. We kunnen er geen drie aan, – zei hij onverschillig, terwijl hij de kinderen nauwelijks aankeek.

Anna had nooit naar iets bijzonders gestreefd. Ze droomde niet van grootse prestaties of een sprankelend leven buiten het dorp. Ze werd geboren bij het aanbreken van een stille ochtend, in een huis dat rook naar houtrook, zelfgebakken brood en aarde na de regen. Haar ouders waren eenvoudige mensen: haar vader was sterk als een eik en werkte zich uit de naad; haar moeder was zachtaardig, met warme ogen, en wist altijd precies wat ze moest zeggen om je ziel met woorden te omhelzen.

Het leven op het platteland was eentonig, maar levendig. Vanaf de vroege ochtend waren er kippen, koeien en heen-en-weer gerennen op het erf. De dagen gingen voorbij tussen de moestuin, de waterput en een oude, krakende wasmachine. ’s Avonds was er thee met jam, soms liedjes bij gitaarmuziek, maar meestal stilte – vol gedachten en herinneringen.

Anna groeide op als een vriendelijk meisje, maar niet naïef. Ze kon luisteren, zag de kleine dingen, waardeerde het eenvoudige. Haar ogen straalden geen oppervlakkige vreugde uit, maar een innerlijke zekerheid. Het leek alsof ze wist dat het leven niet alleen om schoonheid draaide, maar ook om arbeid, geduld en liefde – de liefde die komt wanneer je er klaar voor bent.

Haar jeugd ging voorbij met spelletjes met vriendinnen, de eerste bloemen van jongens die haar als schaduwen volgden, en stille blikken richting toekomst. Maar Anna’s hart bleef lang rustig. Geen enkele blik, geen enkele glimlach kon het beroeren.

Tot die ene zomerdag, toen het gras nog niet door de zon verschroeid was en de lucht doordrenkt was met de geur van bloeiende vogelkers. Toen kwam hij naar het dorp – Michail.

Lang, breedgeschouderd, met een zelfverzekerde tred. Men zei dat hij meerdere verkooppunten in de stad had – groentekraampjes, fruitpaviljoens. Voor de dorpsbewoners was hij bijna een rijke man. Vrouwen fladderden om hem heen als bijen om honing. Hij lachte, nam complimenten in ontvangst, maar keek altijd weg. En op een dag – naar Anna.