— Breng er eentje naar het weeshuis. We kunnen er geen drie aan, – zei hij onverschillig, terwijl hij de kinderen nauwelijks aankeek.

— Jij bent anders, — zei hij op een avond, terwijl ze langs het riviertje liepen, verlicht door de zonsondergang. — Bij jou is het rustig. Vanzelfsprekend. Zoals thuis.

Ze bloosde. Geloofde het niet meteen. Ze dacht dat zulke mannen niet voor meisjes als zij waren. Een eenvoudig dorpsmeisje, met modder op haar laarzen en eelt op haar handen. Maar hij kwam terug. En nog eens. En toen vroeg hij haar ten huwelijk.

De bruiloft was bescheiden – in het dorpshuis, met een zelfgemaakte marsepeintaart en dansen op muziek van een telefoon. Anna wilde geen pracht en praal. Het was genoeg dat er iemand naast haar stond die haar gekozen had. Ze was gelukkig.

De echtgenote die niemand vroeg om perfect te zijn
Anna deed haar best om een goede vrouw te zijn. Een echte. Elke dag begon op de markt, waar ze de verste groenten uitzocht; elke avond stond er een warme maaltijd op tafel. Ze streek overhemden, waste, maakte schoon, kookte. Ze neuriede zachtjes terwijl ze afruimde. Soms keek ze naar Michail en dacht: “Wat heb ik toch een geluk.”

Maar… hij was koel. Afstandelijk. Hij zei nooit “ik hou van je”, pakte haar hand niet, keek haar niet echt in de ogen. Soms leek het alsof hij haar aanwezigheid niet eens opmerkte. Maar Anna gaf de moed niet op. “Mannen zijn anders. Ze kunnen hun gevoelens niet tonen. Je moet gewoon geduld hebben. Met de tijd komt het wel goed.”

En op een avond, tijdens het avondeten, zei hij: