— We zouden eens aan kinderen moeten denken.

Die woorden klonken als het begin van iets groters. Anna’s hart begon sneller te kloppen. “Dus hij wil echt een gezin. Een écht gezin.” Haar gedachten gingen als een wervelwind: verhaaltjes voor het slapengaan, de eerste stapjes, pannenkoekjes in de ochtend, knuffels, gelach, een naam die als muziek zou klinken.
Voor het eerst voelde ze zich werkelijk gelukkig.
Drievoudige hoop
Het leven kabbelde voort. Het huis was op orde, haar man druk bezig, geld was er genoeg. Anna wachtte. Droomde. Draaide om haar droom heen als een kat om een kerstboom. Michail sprak steeds vaker over “kinderen” – in meervoud – en Anna begon te hopen: misschien heel binnenkort?
En toen verschenen er twee streepjes op de test. Helder. Helderder dan de zonsondergang. Helderder dan haar glimlach. Ze huilde – stilletjes, van geluk dat niet binnen te houden was. Ze wachtte. Ze zouden een gezin worden. Een volledig. Een écht gezin.
Toen zei de arts:
— U krijgt een drieling. Twee jongens en een meisje.
Anna verloor even haar stem.
“Drie?… Meent u dat?…”
Ze kwam het spreekkamertje uit alsof ze in een waas liep. Ze ging op een bankje bij het ziekenhuis zitten, legde haar hand op haar buik en fluisterde:
