De chirurg keek naar de bewusteloze patiënte en deed plotseling een stap achteruit: “Bel onmiddellijk de politie!”

In de operatiekamer, verlicht door het koude, felle licht van de chirurgische lampen, stond Andrej Petrovitsj Sokolov — een arts met twintig jaar ervaring, een man wiens handen honderden, zo niet duizenden levens hadden gered — onverstoorbaar in de strijd. Al drie uur stond hij aan de operatietafel, geen stap terugdeinzend voor de genadeloze chirurgie van de tijd.

Zijn bewegingen waren precies als een uurwerk, en zijn blik gefocust, alsof hij niet de anatomie van het lichaam, maar de fijne draad tussen leven en dood las. Vermoeidheid drukte als een zware mantel op zijn schouders, maar de ervaren chirurg wist: zwakte is een luxe die hij zich niet kon veroorloven.

Elke beweging, elke beslissing, woog goud waard. Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd met de rug van zijn hand, terwijl hij probeerde zich niet te laten afleiden. Naast hem stond als een schaduw de jonge verpleegster Marina — geconcentreerd, gedisciplineerd, met een siddering in haar ogen. Ze reikte instrumenten aan, alsof ze niet staal, maar hoop overhandigde.

“Naad,” zei Sokolov kort, bijna fluisterend. Zijn stem, gewend aan bevelen, klonk nu als een bevel aan het lot zelf: geef niet op.

De operatie naderde zijn einde. Nog een beetje — en de patiënt zou veilig zijn. Maar op dat moment, alsof de werkelijkheid zelf zich ermee wilde bemoeien, sloegen de deuren van de operatiekamer met een knal open. De hoofverpleegster verscheen op de drempel, haar gezicht vertrokken van bezorgdheid, haar ademhaling haperend.