De echtgenoot huurde een verzorgster in voor zijn stervende vrouw en vertrok naar zijn minnares. Toen hij terugkwam, herkende hij zijn eigen huis niet meer.

Ruslan zat tegenover een oudere vrouw en staarde haar indringend aan, alsof hij in haar gezicht een aanwijzing of een rechtvaardiging voor zijn daden hoopte te vinden.

 

Maar in haar ogen zag hij slechts een stille, kalme observatie — de blik van iemand die het leven met bitterheid maar ook met waardigheid had doorstaan. Op dat moment voelde Ruslan dat hij de draad van het gesprek verloor. Waarom was hij hier überhaupt aan begonnen? Waarom had hij juist háár gekozen?

‘Begrijpt u het,’ begon hij opnieuw, zijn stem met moeite vastberaden, ‘ik moet weg. En mijn vrouw… heeft zorg nodig. Ik heb rondgevraagd… gezocht naar iemand die geschikt is.’

De vrouw snoof kort — nauwelijks hoorbaar, maar genoeg om Ruslan uit zijn evenwicht te brengen.

‘Is dit… iets illegaals?’

‘Nee! Natuurlijk niet, helemaal niets illegaals!’ verzekerde hij haastig, zijn handen bijna in de lucht van de zenuwen. ‘Mijn vrouw werkte altijd als een paard, een echte werkpaard. Ze was praktisch nooit thuis. En blijkbaar… is er iets in haar gebroken. De dokters zeggen dat ze niet lang meer heeft.’

Hij zweeg even, alsof elk woord hem moeite kostte. Maar in werkelijkheid voelde het als opluchting. Alsof hij een zware last van zich afgooide.

‘En ik ben tenslotte ook maar een mens. Zoveel jaren naast zo’n… zo’n harde werker. Ik wil ook eens uitrusten. Even iets anders. En als ze opeens overlijdt terwijl ik weg ben…’ Hij haalde zijn schouders op, als smekend om begrip. ‘Maakt u zich geen zorgen, ik zal alles uitleggen, laten zien hoe u haar moet verzorgen. U zult precies weten wat nodig is.’

‘Dus u bent al klaar om te vertrekken?’ vroeg de vrouw, terwijl ze hem aandachtig aankeek.

‘Ik ben er klaar voor,’ knikte Ruslan, met een tevreden glimlachje in zijn mondhoek. ‘Het zou mooi zijn als het huis alvast klaar is voor uw komst…’