En toen — een wonder. Leo beefde door zijn hele lichaam, alsof hij de restjes leven bijeenraapte. Langzaam, met bovenmenselijke inspanning, hief hij zijn voorpoten. En trillend, maar met een ongelooflijke kracht, sloeg hij ze om Artyoms nek. Het was niet zomaar een gebaar. Het was het laatste geschenk. Het was vergeving, dankbaarheid, liefde, samengebracht in één beweging. Alsof hij zei: ‘Dank je dat jij mijn mens was. Dank je dat ik wist wat thuis betekent.’
— Ik hou van je… — fluisterde Artyom, terwijl hij de snikken probeerde te bedwingen die naar buiten braken. — Ik hou van je, mijn jongen… Ik zal altijd van je houden…
Hij wist dat deze dag zou komen. Hij had zich voorbereid. Gelezen, gehuild, gebeden. Maar niets kon hem voorbereiden op dit moment — op hoe pijnlijk het is iemand te verliezen die deel van je ziel is geweest.
Leo ademde zwaar, zijn borst ging schokkerig op en neer, maar zijn poten lieten niet los. Hij hield vol.
De dierenarts, een jonge vrouw met een vaste blik en bevende handen, kwam dichterbij. In haar hand glinsterde een spuit — dun, koud als ijs. De doorzichtige vloeistof binnenin leek onschuldig, maar droeg het einde in zich.
— Wanneer u er klaar voor bent… — zei ze zacht, bijna fluisterend, alsof ze bang was deze broze verbinding te verbreken.
Artyom keek Leo in de ogen. Zijn stem beefde, maar droeg een liefde die je maar één keer in je leven voelt:
— Je mag rusten, mijn held… Je was dapper. Je was de beste. Ik laat je gaan… met liefde.
Leo slaakte een diepe zucht. Zijn staart bewoog nauwelijks over het plaid. De dierenarts hief al haar hand om de injectie te zetten…
Maar plots stopte ze. Ze fronste. Boog voorover. Legde het stethoscoop op de borst van de hond en bleef stokstijf staan, alsof zij zelf ophield te ademen.
Stilte. Zelfs het gezoem van de lampen verdween.
Ze trok zich terug, gooide de spuit op het dienblad, draaide zich plotseling naar de verpleegster:
— Thermometer! Snel! En het medisch dossier — hierheen!
— Maar… u zei toch… hij gaat dood… — fluisterde Artyom, niet begrijpend wat er gebeurde.
— Dat dacht ik ook, — antwoordde de dierenarts, zonder haar ogen van Leo af te wenden. — Maar dit is geen hartstilstand. Geen orgaanfalen. Het is… mogelijk een zware infectie. Sepsis. Hij heeft bijna veertig graden koorts! Hij gaat niet dood — hij vecht!
Ze greep zijn poot, controleerde de kleur van zijn tandvlees, richtte zich snel op:
— Infuus! Breed-spectrum antibiotica! Meteen! We wachten niet op het laboratorium!
— Hij… kan hij het overleven? — Artyom balde zijn vuisten zo hard dat de knokkels wit werden. Hij durfde nauwelijks te hopen.
— Als we op tijd zijn — ja, — zei ze vastberaden. — We laten hem niet los. Absoluut niet.
Artyom bleef in de gang. Op het smalle houten bankje, waar vroeger vreemden zaten met hun vreemde zorgen. Nu was hij alleen. De tijd stond stil. Elk geluid achter de deur — een stap, het geritsel van papier, het rinkelen van glas — deed hem opschrikken, alsof elk moment de woorden konden klinken: “Sorry… we hebben het niet gehaald.”
Hij sloot zijn ogen — en zag Leo, die hem met zijn poten omhelsde. Zag zijn ogen, vol liefde. Hoorde zijn ademhaling, die hij zo vreesde te verliezen.
Uren verstreken. Middernacht. Het gebouw dommelde in stilte.
En toen ging de deur open. De dierenarts kwam naar buiten. Haar gezicht was vermoeid, maar er brandde een vuur in haar ogen.
