Marina Castillo voelde het gevaar een seconde eerder dan wie dan ook – en die seconde veranderde alles.
Het was een oktobermiddag zoals alle andere, zo’n middag waarop je denkt dat er niets ergs kan gebeuren. De lucht was helderblauw, de straat lawaaierig maar vertrouwd. Marina was net uit de service-ingang van Hotel Emperador gestapt, haar blauwe uniform smetteloos, haar handtas licht, met weinig meer dan een boterham en een versleten portemonnee. Op haar tweeëndertigste leefde ze van dag tot dag: busdienstregelingen, ophaaltijden van de crèche, muntjes twee keer tellen voordat ze ze uitgaf.
Vijf jaar lang had ze gangen schoongemaakt die doordrenkt waren met geïmporteerde eau de cologne. Vijf jaar lang beleefde discretie. Ze had nooit geklaagd – niet als klanten haar voorbijliepen zonder haar te zien, noch als ze rugpijn had – omdat Carlos schoenen nodig had die pasten en Emma nog steeds om extra knuffels vroeg voor het slapengaan, “voor het geval dat”.
Ze keek op de klok toen ze een motor hoorde brullen.
Het was niet het gebruikelijke gezoem van het verkeer; het was agressief, roekeloos. Marina keek op.
Een donkere SUV kwam met hoge snelheid op het kruispunt af. De bestuurder had zijn hoofd naar beneden, zijn telefoon in zijn hand. Het stoplicht was al op rood gesprongen.
En daar, op het zebrapad, liep een klein meisje in een roze jas naar voren, haar ogen gericht op de duiven die op de stoep huppelden. Haar oppas, een paar stappen achter haar, scrolde door haar telefoon, zich er niet van bewust dat de wereld op het punt stond in te storten.
Mensen schreeuwden. Iemand gilde.
vervolg op de volgende pagina
