De telefoon van mijn schoondochter begon te rinkelen en het gezicht van mijn overleden echtgenoot verscheen op het scherm.

In eerste instantie dacht ik dat het een vastzittende bij was. We zagen ze hier in het landelijke Vermont soms eind september, gedesoriënteerde insecten die warmte zochten voordat de winter aanbrak. Maar het geluid keerde terug, aanhoudend, mechanisch. Een telefoon die trilde tegen het houten dressoir bij de voordeur.

“Hallo?” riep ik, terwijl ik mijn handen aan mijn schort afveegde. “Heeft iemand iets vergeten?”

Stilte.

Mijn schoondochter, Rachel, was twintig minuten eerder vertrokken na ons gebruikelijke bezoek op dinsdagochtend. Ze kwam elke week stipt op tijd, zogenaamd om even bij me langs te komen, hoewel ik vermoedde dat het meer was om de schijn op te houden dan uit oprechte bezorgdheid. Rachel was altijd onberispelijk, perfect, het soort vrouw dat haar boodschappen op kleur sorteerde en nooit een haar verkeerd had zitten.