“Die vrouw.” Niet eens bij naam.
De rechter hief eindelijk haar ogen op.
— Gedaagde, wat kunt u in uw verdediging zeggen?
Lida stond op. Haar keel was droog.
— Ik was dertig jaar de vrouw van Viktor Stepanovitsj. Dertig jaar! En zijn kinderen… zijn kinderen kwamen twee keer per jaar. Op zijn verjaardag en met Nieuwjaar. En zelfs dan niet altijd.
— Dat heeft niets met de zaak te maken — zei de advocaat van de andere kant.
— Het heeft wél te maken! — Lida verhief haar stem. — Ik zorgde voor hem toen hij ziek was! Ik was bij hem toen hij het moeilijk had! En waar waren zij?
— Mevrouw Ivanova, wijk niet af van de kern van de zaak — zei de rechter.
— Ik wijk niet af! De datsja is mijn leven! Mijn huis! Mijn werk!
— Maar volgens de wet…
— Volgens de wet — is er een testament! En volgens het geweten?
De rechter zweeg even. Toen zei ze:
— Geweten is een morele categorie. De rechtbank wordt door de wet geleid.
En Lida begreep. Helemaal. Ze had verloren.
Niet in de rechtbank. In het leven.
Het oordeel werd uitgesproken.
Het testament werd ongeldig verklaard. De datsja werd opgenomen in de nalatenschap. Lida kreeg haar deel als echtgenote. De rest ging naar de kinderen.
Lida hoorde het oordeel alsof het door mist kwam. De betekenis bereikte haar niet volledig…
De advocaat legde iets uit…
Lida ondertekende de papieren. Mechanisch. Als een robot.
Ze verliet de rechtbank. Ging op een bankje op de binnenplaats zitten.
Mensen liepen voorbij. Haastten zich. Deden hun dingen. Oplosten hun problemen.
Maar zij had geen problemen meer. Ze had verloren wat haar jarenlang het dierbaarst was geweest…
