— Dus ruk uit mijn appartement, als je geen cent bijdraagt aan de gezamenlijke kosten, schatje! Of dacht je dat je hier gratis kon logeren?

— Laat me je iets uitleggen, aangezien je geheugen je blijkbaar in de steek laat, — hij leunde voorover, zijn ellebogen op tafel, zijn stem werd lager en steviger. — Wie vult elke maand de koelkast met eten? Niet met boekweit of pasta, maar met wat jij lekker vindt: jouw yoghurt, die stomme avocado, vis die ik haat maar toch koop omdat het “gezond” is. Wie doet dat? De Heilige Geest?

Hij verwachtte geen antwoord. Het was een retorisch ondervraging, bedoeld om te vernederen.

— En wie neemt jou mee uit eten als je “even wilt ontspannen”? Wie betaalt de taxi, omdat jij, blijkbaar, te lui bent om na het shoppen met de metro te gaan? Jouw crèmes, serums, maskers, die de helft van mijn salaris kosten, verschijnen die vanzelf op het plankje in de badkamer? Ik kan me niet herinneren dat je oma je er ook een levenslange voorraad cosmetica bij heeft nagelaten.

Hij sprak, en met elk woord groeide zijn zelfvertrouwen. Hij schilderde een beeld waarin hij de weldoener was, een gulle beschermheer die haar overvloedig begunstigde en haar een mooi, zorgeloos leven liet leiden. En zij, ondankbare, durfde ook nog eens geld van hem te eisen voor wat “gemeenschappelijke kosten”.

— Ik verzorg ons leven. Volledig. Van de servetten op deze tafel tot de vakantie waar we afgelopen zomer naartoe gingen. Ik investeer in jou, in ons huishouden, in jouw goede humeur. En wat geef jij? — hij maakte een theatrale pauze en gebaarde met zijn hand door de keuken. — Muren. Vier muren die jij gratis hebt gekregen. En jij durft mij daar een rekening voor te sturen?

Zijn stem vulde zich met oprechte, rechtvaardige ergernis. Hij geloofde werkelijk in wat hij zei. Hij dacht dat zijn bijdrage — actief, dagelijks, financieel — oneindig veel groter was dan haar passieve, geërfde aandeel. In zijn wereld was het een eerlijke ruil: hij gaf het leven, zij bood er een plek voor.

Vera nam haar kopje en nam een kleine, langzame slok. De hete thee brandde op haar tong, maar het was een aangenaam, verkwikkend gevoel. Ze zette het kopje geluidloos terug op het schoteltje. Haar stilte en deze rustige, beheerste handeling brachten hem volledig uit zijn evenwicht.

— Dus laten we die goedkope manipulaties achterwege laten, — siste hij, terwijl hij het laatste restje van zijn toneelmatige kalmte verloor. — Ik betaal voor het leven, jij levert de woonruimte. Dat is een eerlijke deal. En als er iets is dat je niet bevalt, dan is dat uitsluitend jouw probleem, niet het mijne. Je mag het beschouwen als huur. Alleen niet in geld, maar in eten, entertainment en jouw vrouwendingetjes. En geloof me, die “huur” is veel hoger dan de marktwaarde van je vierkante meters. Dus ga zitten en wees blij dat je zo’n sukkel hebt gevonden. En nu, als het toneelstuk voorbij is, ga ik, met jouw goedkeuring, verder met ontspannen.