Het restaurant rook naar gefrituurd eten en oude koffie. De vrachtwagenchauffeur nipte zwijgend aan zijn koffie terwijl het gezin aan tafel hamburgers at.
In de hoek zat een oudere man, mager en gebogen, zijn jasje gescheurd aan de naden. De Vietnamveteraan nam een slokje zwarte koffie en legde zijn handen stevig op tafel.
De deur vloog open en er verscheen een enorme gestalte achter. De motorrijder, met zijn zware laarzen kletterend op de vloer, keek de kamer rond tot zijn blik op de oude man viel. “Ben je er weer, Fossil?” snauwde hij. De gesprekken vielen meteen stil en de vorken hingen in de lucht.
“Dit is mijn plek, ouwe klootzak. Ga weg voordat ik je eruit gooi.”
De veteraan keek op. Zijn stem klonk kalm maar vermoeid. “Jongen, ik heb ergere mensen ontmoet dan jij. Als je de stoel zo graag wilt, neem hem dan.”
De klap raakte hem vol in zijn wang. Zijn pet viel op de grond en zijn koffie morste over de hele tafel. De serveerster kreunde; de moeder bedekte de ogen van het kind. De motorrijder grinnikte duister. “Je had moeten blijven, soldaat.”
