Een schoolbuschauffeur ziet elke dag een klein meisje iets verstoppen; wat hij onder haar stoel ontdekt, laat hem sprakeloos achter…

Ze antwoordde altijd met trillende stem: “Alles is in orde, Manuel.”

Maar haar ogen vertelden een heel ander verhaal; ze smeekten om hulp.

Op een dinsdagmiddag reed de bus over een hobbel. In de achteruitkijkspiegel zag Manuel Lucía schrikken en snel iets in het ventilatierooster onder haar stoel stoppen.

Er was een metaalachtig en plasticachtig geluid te horen.

Toen ze stopten, stond er een lange man met een koude, berekenende blik op hem te wachten. Het was Javier, zijn stiefvader.

Hij groette Manuel niet, maar maakte slechts een kortaf gebaar om het meisje uit de auto te krijgen.

De manier waarop ze terugdeinsde bij de aanblik van hem, bezorgde de chauffeur de rillingen over zijn lijf.

Toen de bus leeg was, keerde Manuel niet terug naar de halte. Hij liep door het gangpad en knielde neer bij Lucía’s stoel.

Hij stak zijn hand in het ventilatierooster waar ze het voorwerp had verstopt. Zijn vingers raakten een klein bakje aan.

Toen hij het in het licht van de ondergaande zon naar buiten bracht, maakte zijn hart een sprongetje. Het was geen snoepje en ook geen speelgoed.

Het was een blisterverpakking met pillen, die gedeeltelijk gebruikt was. Manuel verstijfde, staarde naar de pil en begreep het plotseling.

Manuel bleef roerloos staan, de blisterverpakking trilde in zijn handpalm. Medicatie – maar niet het soort waar hij bang voor was.

Terwijl haar ogen het etiket aftastten, voelde ze een golf van herkenning door haar borstkas sijpelen.

Hij had diezelfde pillen lang geleden op het nachtkastje van zijn vrouw zien liggen, in een tijd waarin ziekenhuizen en afscheid nemen zijn dagen bepaalden.

Hij had de hele nacht geen oog dichtgedaan.

vervolg op de volgende pagina